Chapter 9 No.9

De straat van Magellaan.

Er heerschte een algemeene vreugde aan boord, toen men het besluit van Paganel vernam. De jonge Robert vloog hem met een veelzeggende levendigheid om den hals. Het scheelde weinig, of de waardige secretaris was achterover gevallen. "Een ruwe knaap," zeide hij, "ik zal hem aardrijkskunde leeren."

Daar John Mangles op zich nam om een zeeman, Glenarvan om een moedig man, de majoor om een koelbloedigen jongen, Helena om een goed en edelmoedig mensch, Mary Grant om een dankbaren kweekeling van zulke meesters van hem te maken, kon het niet anders of hij moest eenmaal een volmaakt "gentleman" worden.

De Duncan had spoedig den noodigen voorraad kolen aan boord, waarna zij die treurige streken verliet, den koers westwaarts naar de kust van Brazili? rigtte, en den 7den September, na met een frissche koelte uit het noorden de linie gepasseerd te zijn, in het zuidelijk halfrond kwam.

De reis ging dus tot nog toe zeer goed; iedereen had goeden moed. Op dezen togt ter opsporing van kapitein Grant scheen de kans op een goeden uitslag dagelijks grooter te worden. De kapitein koesterde wel het meeste vertrouwen. Maar zijn vertrouwen vloeide vooral voort uit zijn hartewensch om miss Mary gelukkig en getroost te zien. Hij had een bijzondere belangstelling voor dat meisje opgevat, en verborg dat gevoel zoo goed, dat behalve Mary Grant en hij zelf, iedereen aan boord van de Duncan het bemerkte.

De geleerde aardrijkskundige was waarschijnlijk de gelukkigste mensch op het zuidelijk halfrond; hij bragt den geheel en dag door met de kaarten te bestudeeren, die hij op de tafel in de algemeene kamer uitspreidde, waaruit dagelijks geschil ontstond met Olbinett, die de tafel niet kon dekken. Maar Paganel had al de bewoners der kampanje op zijn hand, behalve den majoor, die zeer onverschillig was voor aardrijkskundige vraagstukken, vooral tegen etenstijd. Ook had hij een heelen hoop zeer geschonden boeken in de koffers van den eersten stuurman gevonden, en daaronder eenige spaansche werken, hetgeen hem op den inval bragt om de taal van Cervantes, welke niemand aan boord magtig was, te gaan leeren. Dat zou zijn nasporingen op de chilische kust gemakkelijk maken. Wegens zijn aanleg voor het leeren van talen, twijfelde hij geenszins of hij zou die nieuwe taal vloeijend kunnen spreken bij zijn komst te Concepcion. Hij leerde dan ook met veel ijver, en onophoudelijk hoorde men hem allerlei onzamenhangende lettergrepen mompelen.

In zijn uren van uitspanning verzuimde hij niet om den jongen Robert praktisch te onderrigten, en vertelde hij hem de geschiedenis van die kusten, welke de Duncan zoo snel naderde.

Het was den 10den September, en men bevond zich toen op 5°37' breedte en 31°15' lengte. Op dien dag vernam Glenarvan iets, dat zelfs geleerder menschen misschien niet weten. Paganel vertelde de geschiedenis van Amerika, en om op de groote zeevaarders te komen, wier spoor het jagt nu volgde, begon hij bij Christophorus Columbus; hij eindigde met te zeggen, dat de beroemde Genuees gestorven was, zonder te weten, dat hij een nieuwe wereld ontdekt had.

Niemand zijner hoorders wilde dit gelooven. Paganel bleef het echter volhouden.

"Niets is zekerder," voegde hij er bij. "Ik wil den roem van Columbus niet verminderen; maar het feit is bewezen. Tegen het einde der vijftiende eeuw hield slechts ééne gedachte alle geleerden bezig: de gemeenschap met Azi? gemakkelijker te maken, en het Oosten te zoeken langs westelijke wegen; in een woord, om langs den kortsten weg naar "het land der specerijen" te gaan. Columbus beproefde het. Hij deed vier reizen; hij deed Amerika aan op de kusten van Cumana, Honduras, Mosquitos, Nicaragua, Veragua, Costa-Rica en Panama, zag dat alles aan voor Japan en China, en stierf zonder kennis te dragen van het groote vastland, dat niet eens zijn naam zou dragen!"

"Ik wil u wel gelooven, waarde Paganel!" antwoordde Glenarvan; "maar gij zult mij toch zeker mijn verwondering niet ten kwade duiden, evenmin als mijn verlangen om te weten, welke zeevaarders dan wel de waarheid aangaande de ontdekkingen van Columbus aan den dag hebben gebragt."

"Zijne opvolgers: Ojeda, die hem reeds op zijne reizen vergezeld had, zoowel als Vincentius Pinzon, Vespucius, Mendoza, Bastidas, Cabral, Solis, Balboa. Deze zeevaarders zeilden langs de oostkust van Amerika; zij bepaalden haar zuidelijke grenzen en werden, nu reeds drie honderd zestig jaar geleden, door dezelfde strooming medegevoerd, die ons voortdrijft! Ziet, mijne vrienden! wij zijn de linie gepasseerd op dezelfde plaats, waar Pinzon haar in het laatst der vijftiende eeuw passeerde, en wij naderen den achtsten graad zuiderbreedte, waaronder hij de braziliaansche kust aantrof. Een jaar later kwam de Portugees Cabral tot aan de haven Seguro. Vespucius ging later op zijn derden togt in 1502 nog verder zuidwaarts. In 1508 verbonden zich Vincentius Pinzon en Solis om de kusten van Amerika te onderzoeken, en in 1514 ontdekte Solis den mond der Rio de la Plata, waar hij door de inboorlingen verslonden werd, zoodat aan Magellaan de eer te beurt viel van de aarde rond te reizen. Die groote zeevaarder vertrok in 1519 met vijf vaartuigen, volgde de kusten van Patagoni?, ontdekte de haven Désiré, de haven San-Julian, waar hij een geruimen tijd bleef liggen, vond op twee en vijftig graden breedte de straat der Elf duizend Maagden, die naar hem zou genoemd worden, en kwam den 28sten November 1520 in de Stille Zuidzee. O! welk een blijdschap moest hij gevoelen, en welke ontroering zal zijn hart hebben doen kloppen, toen hij aan den gezigteinder een nieuwe zee zag fonkelen onder de stralen der zon!"

"Ja, mijnheer Paganel!" riep Robert Grant uit, die opgetogen was van geestdrift door de woorden van den aardrijkskundige, "daar zou ik gaarne bij geweest zijn!"

"Ik ook, mijn jongen! en ik zou zulk een gelegenheid niet hebben laten ontglippen, als de hemel mij drie honderd jaar vroeger had laten geboren worden!"

"Dat zou jammer voor ons geweest zijn, mijnheer Paganel!" antwoordde lady Helena; "want dan zoudt gij ons nu op de kampanje der Duncan die geschiedenis niet vertellen."

"Een ander zou het in mijne plaats gedaan hebben, mevrouw! en hij zou er bijgevoegd hebben, dat de kennismaking met de westkust te danken is aan de gebroeders Pizarro. Deze stoutmoedige gelukzoekers waren groote stedenstichters. Cusco, Quito, Lima, Santiago, Villarica, Valparaiso en Concepcion, waar de Duncan ons heenbrengt, zijn hun werk. Te dien tijde sloten de ontdekkingen van Pizarro zich aan bij die van Magellaan, en de geheele amerikaansche kust kwam op de kaarten voor, tot groot genoegen van de geleerden der oude wereld."

"En ik," zeide Robert, "zou nog niet tevreden geweest zijn."

"Waarom niet?" vroeg Mary, terwijl zij haar broeder aanzag, die opgewonden werd bij het verhaal van die groote ontdekkingen.

"Ja, jongenlief! waarom niet?" vroeg lord Glenarvan met een bemoedigend glimlachje.

"Omdat ik had willen weten, wat er aan gene zijde der straat van Magellaan lag."

"Bravo, vriendje!" antwoordde Paganel, "en ik had ook willen weten of het vastland tot aan de pool liep, dan wel of er een opene zee bestond, zooals Drake, een uwer landgenooten, mylord! vooronderstelde. Het is dus stellig zeker, dat als Robert Grant en Jacques Paganel in de zeventiende eeuw geleefd hadden, zij zich met Schouten en Lemaire ingescheept zouden hebben, twee Nederlanders, die zeer begeerig waren om de oplossing van dat aardrijkskundig raadsel te vinden."

"Waren het geleerden?" vroeg lady Helena.

"Neen! maar stoute handelaars, die zich weinig bekommerden om de wetenschappelijke zijde der ontdekkingen. Er bestond toen in Holland een Oost-Indische Compagnie, die alleen het regt had om door de straat van Magellaan handel te drijven. Daar nu te dien tijde geen andere doortogt bekend was om langs de wegen van het westen naar Azi? te komen, was de alleenhandel het gevolg van dat voorregt. Menige handelaren wilden daarom dat monopolie nutteloos maken door een andere straat te ontdekken, en daaronder behoorde een zekere Isaac Lemaire, een schrander en bekwaam man. Hij rustte met eenige burgers van Hoorn twee schepen uit onder bevel van zijn neef, Jacob Lemaire, en van Schouten, een goed zeeman, te Hoorn geboren. Die stoute zeereizigers zeilden in de maand Junij van het jaar 1615 uit, bijna een eeuw na Magellaan; zij ontdekten de straat van Lemaire, tusschen het Vuurland en het Stateneiland, en den 12den Februarij 1616 zeilden zij om kaap Hoorn, die met meer regt dan haar zuster, de kaap de Goede Hoop, den naam van Stormkaap verdiend zou hebben."[1]

"Ja zeker, daar had ik wel bij willen zijn!" riep Robert.

"En gij zoudt uit de bron der levendigste aandoeningen geput hebben, mijn jongen!" hernam Paganel, die hoe langer hoe opgewondener werd. "Bestaat er wel een echter genoegen, een wezenlijker vermaak dan dat van den zeevaarder, die zijne ontdekkingen op de scheepskaart aanteekent? Hij ziet de landen allengs onder zijn oog ontstaan, eiland na eiland, voorgebergte na voorgebergte, ja, om zoo te zeggen uit den schoot der golven oprijzen! Eerst zijn de grenslijnen onduidelijk, afgebroken, onzamenhangend! Hier een eenzame kaap, daar een afgelegen baai, verder een golf, die zich in de ruimte verliest. Langzamerhand worden de ontdekkingen volledig, de lijnen sluiten aan elkander, de punten op de kaart maken plaats voor een streep; de baaijen dringen boogvormig in bepaalde kusten, de kapen rusten op vaste oevers; eindelijk ontvouwt zich het nieuwe vastland met zijn meren, rivieren en stroomen, zijn bergen, dalen en vlakten, zijn dorpen, steden en hoofdsteden, in al zijn schitterende pracht op de globe! Ach, mijne vrienden! een landontdekker is waarlijk een uitvinder! Hij gevoelt al diens aandoeningen en verrassingen! Maar nu is die mijn bijna uitgeput! Men heeft ten aanzien van vastlanden of nieuwe werelden alles gezien, alles onderzocht, alles uitgevonden, en wij, die zoo achteraan komen in de wetenschap der aardrijkskunde, wij hebben niets meer te doen!"

"Gij vergist u, waarde Paganel!" antwoordde Glenarvan.

"En wat dan?"

"Wat wij doen!"

Intusschen vorderde de Duncan goed op den weg der Vespuciussen en Magellaans. Op den 15den September passeerde zij den steenbokskeerkring, en werd de steven naar den ingang der beroemde straat gerigt; verscheidene malen bemerkte men de lage kusten van Patagoni?, maar als een lijn, die ter naauwernood aan den gezigteinder zigtbaar was; men schatte den afstand op meer dan tien mijlen, en de sterke kijker van Paganel gaf hem slechts een onduidelijk beeld van die amerikaansche oevers.

Den 25sten September was de Duncan op de hoogte der straat van Magellaan. Zij stevende haar onbeschroomd in; de stoomschepen, die naar de Stille Zuidzee gaan, geven meestal de voorkeur aan dezen weg, die slechts drie honderd zes en zeventig mijlen[2] lang is; de de grootste schepen vinden overal diep water, zelfs op de ondiepten aan de oevers, een uitmuntenden ankergrond, talrijke waterplaatsen, vischrijke rivieren, een overvloed van wild in de bosschen, op twintig plaatsen veilige en gemakkelijke havens, kortom duizend hulpmiddelen, die men te vergeefs zoekt in de straat van Lemaire en bij de verschrikkelijke rotsen van kaap Hoorn, waar onafgebroken orkanen en stormen heerschen.

Gedurende de eerste uren van den togt, dat is te zeggen over een lengte van zestig a tachtig mijlen, tot aan kaap Gregorius, zijn de kusten laag en zandig. Jacques Paganel wilde geen enkel gezigtspunt of bijzonderheid van de straat over het hoofd zien; de togt zou ter naauwernood zes en dertig uren duren, en dat bewegelijk panorama van de beide oevers was wel de moeite waard, die de geleerde nam, om het bij het heldere licht der zuiderzon te bewonderen. Geen inwoner was op de noordelijke kust te zien; alleen doolden eenige ellendige Vuurlanders op de kale rotsen van het Vuurland.

Paganel had dus het verdriet van geen Patagoni?rs te zien. Dit speet hem zeer, tot groot vermaak zijner reisgenooten.

"Een Patagoni? zonder Patagoni?rs is geen Patagoni? meer," zeide hij.

"Geduld, waarde aardrijkskundige!" antwoordde hem Glenarvan, "wij zullen Patagoni?rs zien."

"Ik ben er niet zeker van."

"Maar zij bestaan toch," zeide lady Helena.

"Ik betwijfel het zeer, mevrouw! ook zie ik er niet."

"Die naam Patagoni?rs, die in het spaansch "grootvoeten" beteekent, zal toch wel niet aan denkbeeldige wezens gegeven zijn."

"O! de naam doet er niets toe," antwoordde Paganel, die in zijn meening bleef volharden om het gesprek aan den gang te houden, "bovendien weet men om de waarheid te zeggen niet eens hoe zij heeten."

"Nu nog mooijer!" riep Glenarvan. "Wist gij dat, majoor?"

"Neen!" antwoordde Mac Nabbs, "en ik zou er geen schots pond voor geven om het te weten."

"En toch zult gij het hooren, onverschillige majoor!" hernam Paganel. "Heeft Magellaan de inboorlingen dezer streken Patagoni?rs genoemd, de Vuurlanders noemen hen Tiremenen, de Chili?rs Cancalhues, de kolonisten van de Carmen Tehuelches, de Araucani?rs Huiliches; Bougainville geeft hun den naam van Chaouha, Falkner dien van Tehuelhets! Zich zelven geven zij den algemeenen naam van Inaken! Nu vraag ik u, hoe men daaruit wijs kan worden, en of een volk, dat zooveel namen heeft, bestaan kan!"

"Daar valt niets tegen in te brengen!" antwoordde lady Helena.

"Toegegeven!" hernam Glenarvan; "maar onze vriend Paganel zal toch, meen ik, bekennen, dat zoo er al twijfel bestaat over den naam der Patagoni?rs, men het althans over hun lengte wel eens is!"

"Nooit zal ik zoo iets bekennen," antwoordde Paganel.

"Zij zijn groot," zeide Glenarvan.

"Ik weet het niet."

"Klein dan?" vroeg lady Helena.

"Dat kan niemand zeggen."

"Middelmatig dan?" zeide Mac Nabbs om alles in orde te brengen.

"Ik weet het evenmin."

"Dat gaat toch te ver!" riep Glenarvan "De reizigers, die hen gezien hebben...."

"De reizigers, die hen gezien hebben," antwoordde de aardrijkskundige, "zijn het volstrekt niet eens. Magellaan zeide, dat zijn hoofd naauwelijks tot hun gordel reikte."

"Welnu!"

"Ja maar Drake beweert, dat de Engelschen grooter zijn dan de grootste Patagoni?r!"

"O! Engelschen! dat is mogelijk" antwoordde de majoor op een toon van minachting; "maar als het Schotten waren."

"Cavendish verzekert, dat zij groot en sterk zijn," hernam Paganel. "Hawkins maakt er reuzen van. Lemaire en Schouten geven hun een lengte van elf voet."

"Goed! dat zijn geloofwaardige lieden," zeide Glenarvan.

"Ja! even geloofwaardig als Wood, Narborough en Falkner, die bevonden hebben, dat zij van eene middelmatige gestalte zijn. Wel is waar verzekeren Byron, la Giraudais, Bougainville, Wallis en Carteret, dat de Patagoni?rs zes voet en zes duim lang zijn; maar de geleerde d'Orbigny, die deze streken het best kent, geeft hun een gemiddelde lengte van vijf voet en vier duim."

"Maar," zeide lady Helena, "wat is nu de waarheid te midden van zooveel tegenstrijdigheden?"

"De waarheid, mevrouw!" antwoordde Paganel, "is, dat de Patagoni?rs korte beenen en een groot bovenlijf hebben. Men kan dus zijn gevoelen op een grappige wijze uitdrukken door te zeggen, dat die menschen zes voet lang zijn, als zij zitten, en maar vijf, wanneer zij staan."

"Bravo! goed gezegd! mijn waarde geleerde!" antwoordde Glenarvan.

"Tenzij zij niet bestaan," hernam Paganel; "hetgeen een einde aan het verschil zou maken. Maar ten besluite, mijne Vrienden! voeg ik er deze troostrijke opmerking bij, dat de straat van Magellaan prachtig is, ook zonder Patagoni?rs!"

Op hetzelfde oogenblik voer de Duncan om het schiereiland Brunswijk, tusschen twee prachtige panorama's. Zeventig mijlen voorbij kaap Gregorius zag men aan stuurboordszijde het verbeterhuis van Punta Arena. De Chilische vlag en de kerktoren vertoonden zich even tusschen de boomen. Verderop liep de straat tusschen ontzagwekkende granietmassa's; de bergen verscholen hun voet in de ontzaggelijke wouden, en verhieven hun met eeuwige sneeuw bedekte kruinen tot in de wolken; ten zuidwesten rees de berg Tarn tot een hoogte van zes duizend vijfhonderd voet op; de avond viel, voorafgegaan door een lange schemering; het licht verdween onmerkbaar met zachte schakeeringen; schitterende sterrebeelden werden aan den hemel zigtbaar en het Zuiderkruis wees den zeevaarders de rigting der zuidpool. Bij die verlichting door het schijnsel der sterren, die de vuurtorens op de kusten der beschaafde landen vervangen, zette het jagt, in weerwil van den nacht, zijn reis moedig voort, zonder het anker te werpen in een der menigvuldige baaijen op den oever; dikwijls raakte de top der ra de takken van de beuken der zuidpoolgewesten aan, die over de golven uitstaken; dikwijls ook bragt de schroef beweging in het water der groote rivieren, door de ganzen, eenden, snippen en talingen en de andere gevederde waterbewoners wakker te maken. Weldra vertoonden zich puinhoopen en eenige ingestorte gebouwen, waaraan de nacht een grootsch voorkomen gaf. Het waren de treurige overblijfselen eener verlatene kolonie, wier naam eeuwig verzet zal aanteekenen tegen de vruchtbaarheid dezer kusten en den rijkdom aan wild dier wouden. De Duncan liep voorbij Hongerhaven.

... dikwijls raakte de top der ra de takken van de beuken der zuidpoolgewesten aan, die over de golven uitstaken...

Hier had de Spanjaard Sarmiento zich in 1581 met vier honderd uitgewekenen neergezet; hij stichtte er de stad San-Felipe; een verschrikkelijke koude teisterde de kolonie, de hongersnood doodde degenen, die de winter had gespaard, en in 1587 vond de kaper Cavendish den laatste dier vier honderd ongelukkigen, die van honger stierf op de puinhoopen eener stad, die wel zes eeuwen oud scheen en toch maar zes jaren bestaan had.

De Duncan stevende voorbij die woeste oevers; bij zonsopgang bevond zij zich in het midden der naauwe kanalen, tusschen wouden van beuken, esschen en berken, waarboven groene koepels, heuveltjes met weelderige hulst begroeid en scherpe rotspunten uitstaken, waaronder de obelisk van Buckland zich tot een aanzienlijke hoogte verhief. Men voer voorbij den ingang der St.-Nicolaasbaai, vroeger door Bougainville de baai der Franschen genoemd; in de verte dartelden kudden groote robben en walvisschen, althans naar de waterstralen te oordeelen, die op een afstand van vier mijlen zigtbaar waren. Eindelijk voer men om kaap Froward, die nog geheel bedekt was met het ijs van den vorigen winter. Aan de overzijde der straat verhief zich op Vuurland de berg Sarmiento ter hoogte van zes duizend voet, een verbazende opeenhooping van rotsen door stapels wolken gescheiden, die als het ware een archipel van in de lucht drijvende eilandjes vormden.

Het eigenlijke vastland van Amerika eindigt bij kaap Froward; want kaap Hoorn is slechts een afgezonderde rots in zee op zes en vijftig graden breedte.

Voorbij dit punt wordt de straat ingeklemd tusschen het schiereiland Brunswijk en het Desolations-eiland, dat zich in de lengte tusschen duizend eilandjes uitstrekt, als een ontzaggelijke walvisch, die op strandkeitjes is aangespoeld. Welk een verschil tusschen dit verbrokkelde uiteinde van Amerika, en de sierlijke en nette punten van Afrika, Australi? of Indi?! Door welke onbekende overstrooming zou toch wel dat ontzaggelijke voorgebergte zoo tusschen twee zee?n geklemd en tot stof vergruisd zijn?

Nu volgde op de vruchtbare oevers een naakte kuststrook, met een woest voorkomen, ingevreten door de duizenden stroompjes van dezen verwarden doolhof. Zonder zich te vergissen noch te aarzelen volgde de Duncan de grillige kronkelingen, terwijl zij de door de rotsen gescheurde nevels met haar rookwolken vermengde. Zonder haar vaart te vertragen stoomde zij voorbij eenige spaansche factorijen, die op deze verlatene oevers waren opgerigt. Bij kaap Tamar werd de straat breeder; het jagt had nu de noodige ruimte om de steile kust der Narborough eilanden om te varen, en naderde den zuidelijken oever. Zes en dertig uren eindelijk nadat het de straat was ingestoomd, ontdekte men de rots van kaap Pilares op de uiterste punt van Desolations-eiland. Een onmetelijke, opene, fonkelende zee breidde zich voor den steven uit, en terwijl Jacques Paganel haar met een gebaar van geestdrift begroette, voelde hij zich even aangedaan als Ferdinand Magellaan zelf was, toen de Trinitad[3] zich boog onder de koelte van de Stille Zuidzee.

[1] De onverschrokken reizigers moesten hun onderneming duur boeten. Op Java komende, werd hun door den gouverneur-generaal aangezegd, dat zij tegen het octrooi, aan de Oost-Indische maatschappij verleend, gezondigd hadden, en hij hen als zeeroovers moest beschouwen en hun schepen verbeurd verklaren. De V.

[2] 130 uren.

[3] Het schip, waarop Magellaan zich bevond.

* * *

            
            

COPYRIGHT(©) 2022