Chapter 10 No.10

De zeven en dertigste parallel.

Acht dagen na het omvaren van kaap Pilares, stoomde de Duncan de baai van Talcahuano binnen, een prachtige inham van twaalf mijlen lang en negen breed. Het was heerlijk weder. Van November tot Maart ziet men in deze streek geen wolkje aan de lucht, en waait er onafgebroken een zuidewind langs deze, door de keten der Andes beschutte kust. Op bevel van Edward Glenarvan had John Mangles het digt onder den Chilo?-archipel en de tallooze brokstukken van het amerikaansche vastland gehouden. Het een of ander strandgoed, gebroken sparren, een door menschenhanden bewerkt stuk hout kon voor de Duncan een spoor van de schipbreuk zijn, maar er was niets te zien, en het jagt zijn weg vervolgende ankerde in de haven van Talcahuano, twee en veertig dagen nadat het de mistige wateren der Clyde had verlaten.

Terstond liet Glenarvan zijn sloep in zee brengen, en door Paganel gevolgd stapte hij aan den voet van het paalwerk aan land. Van de gelegenheid gebruik makende wilde de geleerde aardrijkskundige zich van de spaansche taal bedienen; maar tot zijn groote verbazing kon hij zich niet door de inboorlingen doen verstaan.

"Ik heb den klemtoon nog niet," zeide hij.

"Kom, ga mede naar het tolkantoor," antwoordde lord Glenarvan.

Door middel van eenige engelsche woorden vereenigd met de gebarentaal vertelde men hun daar, dat de britsche consul te Concepcion woonde. Het was een rit van een uur. Glenarvan vond gemakkelijk twee vlugge paarden en spoedig waren Paganel en hij binnen de muren dier groote stad, die haar ontstaan had te danken aan den ondernemenden geest van Valdivia, den wakkeren medgezel der Pizarro's.

Hoezeer was haar oude luister getaand! Dikwijls door de inboorlingen geplunderd, in 1819 in den asch gelegd en verwoest, zoodat de muren nog zwart waren van den rook, reeds door Talcahuano overvleugeld, telde zij naauwelijks acht duizend zielen. De straten veranderden in weilanden onder de trage schreden der inwoners. Geen handel werd er meer gedreven, de nijverheid bestond niet meer, het doen van zaken was onmogelijk geworden. De luit klonk op ieder balkon; smachtende liederen drongen door de tralievensters, en Concepcion, die oude stad van mannen, was een dorp van vrouwen en kinderen geworden.

Glenarvan had weinig lust om de oorzaken van dat verval op te sporen, hoewel Jacques Paganel het gesprek op dit onderwerp bragt, en zonder een oogenblik te verzuimen begaf hij zich naar de woning van den heer J.R. Bentock, consul van Hare Britsche Majesteit. Deze ontving hem zeer beleefd en na de geschiedenis van kapitein Grant vernomen te hebben, nam hij op zich om langs de geheele kust onderzoek te doen.

De vraag of de driemaster Britannia langs de kusten van Chili of Araucani? naar de zeven en dertigste parallel was gestevend, werd ontkennend beantwoord.

Noch deze consul noch die der andere nati?n had eenig berigt betreffende een voorval van dien aard ontvangen. Glenarvan gaf den moed niet op. Hij kwam te Talcahuano terug, en tijd, moeite noch geld ontziende, zond hij agenten langs de kust uit. Die nasporingen waren te vergeefsch. Het naauwkeurigst onderzoek bij de kustbewoners in het werk gesteld leverde geen uitkomst op. Men moest hieruit besluiten, dat er geen spoor van de schipbreuk der Britannia was overgebleven.

Nu gaf Glenarvan zijn reisgenooten kennis van den ongelukkigen uitslag zijner pogingen. Mary Grant en haar broeder konden hun droefheid niet verbergen. Het was nu zes dagen na de aankomst der Duncan te Talcahuano. De passagiers waren in de bovenhut bijeen. Lady Helena troostte, niet met woorden,-want wat zou zij hebben kunnen zeggen?-maar door haar liefkozingen de beide kinderen van den kapitein. Jacques Paganel had het document weder in handen genomen, en beschouwde het zoo oplettend, alsof hij er nieuwe geheimen aan had willen ontrukken. Dit duurde reeds een uur lang, toen Glenarvan hem aansprak.

"Paganel! ik doe een beroep op uwe schranderheid. Hebben wij een verkeerde uitlegging aan dit document gegeven? Is de zin dezer woorden niet logisch?"

Paganel gaf geen antwoord. Hij dacht na.

"Vergissen wij ons in het vermoedelijk tooneel der ramp?" hernam Glenarvan. "Moet zelfs de onoplettendste hier geen Patagoni? lezen?"

Paganel bleef nog altijd zwijgen.

"Eindelijk," zeide Glenarvan, "pleit het woord Indiaan ook niet voor ons gevoelen?"

"Wel zeker!" antwoordde Mac Nabbs.

"En is het dan niet duidelijk, dat de sohipbreukelingen, toen zij deze regelen schreven, verwachtten gevangenen te worden door de Indianen?"

"Wacht even, waarde lord!" antwoordde Paganel eindelijk; "al zijn uwe andere gevolgtrekkingen juist, deze laatste is dunkt mij niet aannemelijk."

"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg lady Helena, terwijl allen hun blikken op den aardrijkskundige rigtten.

"Ik wil zeggen," antwoordde Paganel met bijzonderen nadruk, "dat kapitein Grant thans gevangen is bij de Indianen, en wat meer is, het document laat niet toe om daaraan te twijfelen."

"Verklaar u, mijnheer!" zeide miss Grant.

"Niets is gemakkelijker, lieve Mary! lees maar op het document zijn gevangen in plaats van zullen gevangen zijn, en alles is duidelijk."

"Maar dat is onmogelijk!" riep lord Edward.

"Onmogelijk! En waarom, mijn edele vriend?" vroeg Paganel glimlagchend.

"Omdat de flesch in zee moet geworpen zijn, toen het schip tegen de rotsen verbrijzeld werd. Daaruit volgt noodzakelijk, dat de graden lengte en breedte betrekking hebben op de plaats der schipbreuk."

"Daar is niet het minste bewijs voor," antwoordde Paganel met drift, "en ik zie niet in, waarom de schipbreukelingen, nadat de Indianen hen tot in het binnenland hadden gesleept, geen poging zouden aangewend hebben om door middel van deze flesch de plaats hunner gevangenschap te doen kennen."

"Heel eenvoudig, waarde Paganel! omdat er, als men een flesch in zee wil werpen, toch een zee moet zijn!"

"Of, als er geen zee is," gaf Paganel ten antwoord, "rivieren, die er in uitloopen!"

Dit onverwachte en toch zeer aannemelijke antwoord deed allen van verbazing zwijgen. Het vuur, dat in de oogen zijner toehoorders schitterde, bewees Paganel, dat allen zich aan een nieuwe hoop vastklemden. Lady Helena verbrak het eerst de stilte.

"Welk een gedachte!" riep zij uit.

"En welk een goede gedachte!" voegde de aardrijkskundige er droogweg bij.

"Uw gevoelen is dus?..." vroeg Glenarvan.

"Mijn gevoelen is, dat wij de zeven en dertigste parallel moeten opzoeken ter plaatse, waar zij de amerikaansche kust snijdt, en haar, zonder ook maar een halven graad af te wijken, moeten volgen tot het punt, waar zij den Atlantischen Oceaan raakt. Misschien vinden wij in haar rigting de schipbreukelingen der Britannia."

"De kans is gering!" meende de majoor.

"Zoo gering als zij is," hernam Paganel, "mogen wij haar toch niet verzuimen. Misschien heb ik gelijk, dat deze flesch door den stroom eener rivier van dit vastland naar zee is gedreven, en dan kan het niet missen, of wij moeten de gevangenen op het spoor komen. Beziet de kaart van het land maar, vrienden! en ik zal het u overtuigend bewijzen!"

Dit zeggende, ontrolde Paganel op de tafel een kaart van Chili en der argentijnsche republiek.

"Let op," zeide hij, "en volgt mij op die wandeling over het amerikaansche vastland. Wij zullen het smalle kustland Chili overstappen, de Cordillera's de los Andes overklimmen en in de Pampa's afdalen. Hebben die streken gebrek aan stroomen, rivieren of beken? Neen! Dit is de Rio Negro, dat de Rio Colorado, dat haar bijrivieren, die door de zeven en dertigste parallel worden gesneden en allen hebben kunnen dienen tot vervoer van het document. In het midden van een stam, in de handen van in dorpen wonende Indianen, aan den oever dezer weinig bekende rivieren, in de engten der Sierra's, wachten misschien degenen, die ik het regt heb onze vrienden te noemen, op de tusschenkomst van God! Moeten wij hun hoop verijdelen? Is het niet ons aller plan om door die streken de regte lijn te volgen, die ik thans met den vinger op de kaart aanwijs, en indien ik mij tegen alle verwachting bedrieg, dan blijft het immers toch onze pligt om de zeven en dertigste parallel ten einde toe te volgen, en, wanneer het noodig is met haar om de aarde te reizen om de schipbreukelingen terug te vinden!"

Deze woorden, met een edelmoedige drift uitgesproken, bragten een diepe aandoening te weeg onder de hoorders van Paganel. Allen stonden op en gaven hem de hand.

"Ja! vader is dààr," riep Robert, die de kaart met zijn blikken verslond.

"En waar hij is," antwoordde lord Edward, "zullen wij hem weten terug te vinden, mijn kind! De uitlegging van onzen vriend Paganel is juist, en wij moeten zonder aarzelen den weg volgen, dien hij ons voorschrijft. Of kapitein Grant is in handen van talrijke Indianen, of hij is gevangen bij een zwakken stam. In het laatste geval bevrijden wij hem. In het andere gaan wij, na zijn toestand onderzocht te hebben, weder naar de oostkust aan boord van de Duncan, varen naar Buenos-Ayres, en daar zal een afdeeling soldaten onder aanvoering van den majoor Mac Nabbs wel al de Indianen in de argentijnsche republiek teregt zetten!"

"Goed, goed! Uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, "en ik voeg er nog bij, dat die togt over het amerikaansche vastland zonder gevaar kan volbragt worden."

"Zonder gevaar en zonder vermoeijenis," hernam Paganel. "Hoevelen hebben hem reeds volbragt, die op verre na zoo goed niet uitgerust waren als wij, en wier moed niet werd staande gehouden door de grootheid der onderneming! Is een zekere Basilio Villarmo niet in 1782 van Carmen naar de Cordillera's gegaan? Heeft in 1806 een Chiliaan, de alcade (regter) der provincie Concepcion, don Luiz de la Cruz, uit Antuco niet diezelfde zeven en dertigste parallel gevolgd, en is hij, de Andes overgetrokken zijnde, niet te Buenos-Ayres aangekomen, na een reis van zeven en veertig dagen? Hebben eindelijk de kolonel Garcia, de heer Alcide d'Orbigny en mijn ge?erde ambtgenoot, doctor Martin de Moussy, dit land niet in alle rigtingen doorkruist en voor de wetenschap gedaan, wat wij uit menschlievendheid gaan doen?"

"Mijnheer! mijnheer!" zeide Mary Grant, wier stem door aandoening verstikt werd, "hoe zullen wij ooit een opoffering vergelden, die u aan zooveel gevaren blootstelt?"

"Gevaren!" riep Paganel. "Wie heeft het woord gevaar uitgesproken?"

"Ik althans niet!" antwoordde Robert Grant met een fonkelend oog en een vasten blik.

"Gevaren!" hernam Paganel, "bestaan er wel gevaren? Bovendien, wat is de heele zaak? Een reis van ter naauwernood drie honderd vijftig uren, daar wij in een regte lijn zullen gaan; een reis, die volbragt zal worden onder dezelfde breedte als die van Spanje, Sicili? en Griekenland op het andere halfrond en bijgevolg onder een luchtstreek, die ten naastenbij dezelfde is; een reis, die hoogstens een maand zal duren! Het is een wandeling!"

"Mijnheer Paganel!" vroeg nu lady Helena, "denkt gij dan, dat het leven der schipbreukelingen gespaard zal zijn, wanneer zij in de magt der Indianen gevallen zijn?"

"Wel zeker denk ik dat, mevrouw! Die Indianen zijn geen menscheneters! Verre van daar. Een mijner landgenooten, de heer Guinnard, dien ik in het genootschap voor de aardrijkskunde heb leeren kennen, is drie jaren lang gevangen geweest bij de Indianen der pampa's. Hij heeft geleden, hij is zeer slecht behandeld, maar toch heeft hij die beproeving doorgestaan. Een Europeaan is een nuttig wezen in die streken; de Indianen kennen zijne waarde, en verplegen hem als een kostbaar dier."

"Wij moeten dus niet langer aarzelen," zeide Glenarvan, "wij moeten vertrekken en wel zonder uitstel. Welken weg moeten wij nemen?"

"Een gemakkelijken en aangenamen weg," antwoordde Paganel. "Wat bergen in het begin, dan een zachte glooijing op de oostelijke helling der Andes, en eindelijk een effene, grasrijke, zandige vlakte, een ware tuin."

"Laat mij de kaart eens zien," zeide de majoor.

"Hier is zij, waarde Mac Nabbs! Ons uitgangspunt is de zeven en dertigste parellel op de chilische kust tusschen kaap Rumena en de baai van Carnero. Na de hoofdstad van Araucani? bezocht te hebben, trekken wij door den bergpas van Antuco over de Cordillera's en laten den vulkaan ten zuiden van ons liggen; daarna dalen wij de zachte hellingen der bergen af, trekken de Neuquem en de Rio Colorado over, en bereiken zoo de pampa's, het Zoutmeer, de rivier Guamini en de sierra (gebergte) Tapalquem. Daar zijn de grenzen der provincie Buenos-Ayres. Wij trekken ze over, beklimmen de sierra Tandil, en zetten onze nasporingen voort tot aan kaap Medano, aan de kusten van den Atlantischen Oceaan."

Terwijl hij sprak en het plan van de onderneming ontvouwde, nam Paganel niet eens de moeite om naar de kaart, die voor hem lag, te zien. Hij had het ook niet noodig. Grondig bekend met de werken van Frésier, Molina, Humboldt, Miers en d'Orbigny, en met een ijzervast geheugen begaafd, vergiste noch verwonderde hij zich ooit. Na die aardrijkskundige naamlijst opgenoemd te hebben, voegde hij er bij:

"Gij ziet het, mijne vrienden! het is een regte weg. In dertig dagen hebben wij hem afgelegd, en wij zullen nog vóór de Duncan op de oostkust zijn, als de tegenwind haar vaart maar een weinig belemmert."

"Dan moet de Duncan tusschen kaap Corrientes en kaap St.-Antonius blijven kruisen?" zeide John Mangles.

"Juist."

"En waar zult gij de noodige personen voor zulk een onderneming vandaan halen?" vroeg lord Edward.

"Niets gemakkelijker dan dat. Het is ons alleen te doen om onderzoek te doen naar den toestand van kapitein Grant en niet om geweerschoten met de Indianen te wisselen. Ik geloof, dat lord Glenarvan, ons natuurlijk opperhoofd, de majoor, die zijn plaats aan niemand zal willen afstaan, uw dienaar, Jacques Paganel...."

"En ik!" riep de jonge Grant.

"Robert! Robert!" zeide Mary.

"En waarom niet?" antwoordde Paganel. "De jeugd wordt door reizen gevormd. Wij met ons vieren dus en drie man van de Duncan...."

"Denkt Uwe Edelheid niet aan mij?" zeide John Mangles zich tot zijn heer wendende.

"Waarde John!" antwoordde Glenarvan, "wij laten de dames aan boord, dat is te zeggen het liefste, wat wij op aarde hebben! Wie zou voor haar waken, als de verknochte kapitein der Duncan het niet deed?"

"Mogen wij u dan niet vergezellen?" vroeg lady Helena met tranen in de oogen.

"Lieve Helena!" antwoordde Glenarvan, "wij moeten met buitengewonen spoed reizen; onze scheiding zal van korten duur zijn, en...."

"Ja, mijn vriend! ik begrijp u," antwoordde lady Helena; "ga dan en moge uw onderneming met een gewenschten uitslag bekroond worden!"

"Bovendien is het geen reis," zeide Paganel.

"Niet? wat is het dan?" vroeg lady Helena.

"Een doortogt, anders niet. Wij zullen doortrekken, ziedaar alles, gelijk de brave man op aarde, zooveel goed doende als in onze magt staat. Transire benefaciendo, is onze leus."

Dit gezegde van Paganel maakte een einde aan de redetwist, als men een gesprek zoo mag noemen, waarin allen van dezelfde meening waren. Dienzelfden dag nog maakte men een begin met de toebereidselen. Men besloot den togt geheim te houden om de Indianen niet wakker te maken.

Het vertrek werd op den 14den October bepaald. Toen het er op aankwam om de matrozen te kiezen, die bestemd waren om mede te gaan, boden allen hun diensten aan, en Glenarvan was alleen verlegen in de keus. Hij besloot dus zijn toevlugt te nemen tot het lot om zulken wakkeren mannen geen verdriet aan te doen. Zoo gebeurde het ook, en de eerste stuurman, Tom Austin, Wilson, een stevige klant, en Mulrady, die Tom Sayers[1] zelven wel tot een bokspartij had durven uitdagen, hadden geene reden om over het lot te klagen.

Tom Austin, Wilson, en Mulrady...

Lord Edward had een buitengewonen spoed met zijn toebereidselen gemaakt. Hij wilde op den bepaalden dag gereed zijn, en was het ook. John Mangles wedijverde met hem om kolen in te nemen, ten einde oogenblikkelijk zee te kunnen kiezen. Hij wilde nog vóór de reizigers de argentijnsche kust bereiken. Daaruit ontstond een ware wedstrijd tusschen Glenarvan en den jongen kapitein, die voor allen voordeelig was.

Inderdaad was op den 14den October op het bepaalde uur alles gereed. Toen het oogenblik van het vertrek gekomen was, kwamen al de passagiers van het jagt in de algemeene kamer bijeen. De Duncan was gereed om uit te loopen en de armen van haar schroef bragten reeds het heldere water van Talcahuano in een golvende beweging. Glenarvan, Paganel, Mac Nabbs, Robert Grant, Tom Austin, Wilson en Mulrady, met karabijnen en revolvers Colt gewapend, maakten zich gereed om van boord te gaan. Gidsen en muilezels wachtten hen aan het staketsel.

"Het is tijd!" zeide lord Edward eindelijk.

"Ga dan, mijn vriend!" antwoordde lady Helena, die haar aandoening trachtte te bedwingen.

Lord Glenarvan drukte haar aan zijn hart, terwijl Robert Mary Grant omhelsde.

"En nu, waarde reisgenooten!" zeide Jacques Paganel, "nog een handdruk waaraan wij genoeg hebben tot aan de kusten van den Atlantischen Oceaan!"

Het was wel wat veel gevraagd, maar de omarmingen, die nu volgden, waren vurig genoeg om de wenschen van den waardigen geleerde te vervullen.

Men begaf zich weder naar het dek, en de zeven reizigers verlieten de Duncan. Weldra bereikten zij de kaai, die het jagt al manoeuvreerende op een halve kabellengte naderde.

Op de kampanje staande, riep lady Helena nog eens: "Mijne vrienden! God sta u bij!"

"En Hij zal ons bijstaan, mevrouw!" antwoordde Jacques Paganel; "want, gij moogt het vrij gelooven, wij zullen ons zelven helpen."

"Vooruit!" riep John Mangles den machinist toe.

"Voorwaarts!" antwoordde lord Glenarvan.

En op hetzelfde oogenblik dat de reizigers, hun rijdier den teugel vierende, zich langs den oever verwijderden, stoomde de Duncan onder de werking harer schroef, met volle kracht den oceaan op.

[1] een vermaard londensch bokser.

* * *

            
            

COPYRIGHT(©) 2022