Chapter 3 No.3

Malcolm-Castle.

Het kasteel Malcolm, een der dichterlijkste van de schotsche Hooglanden, ligt nabij het dorp Luss, welks schoone vallei het beheerscht. De heldere wateren van het meer Lomond bespoelen zijn granieten muren. Sedert onheugelijke tijden behoorde het aan de familie Glenarvan, die in het vaderland van Rob Roy en van Fergus Mac Gregor de gastvrije gebruiken der oude helden van Walter Scott bleef beoefenen. In den tijd, toen de groote maatschappelijke omwenteling in Schotland tot stand kwam, werden eene menigte vassalen weggejaagd, die geen hooge pacht aan de oude opperhoofden der clans konden betalen; sommigen stierven van honger; eenigen werden visschers; anderen verlieten het land. Er heerschte een algemeene wanhoop. Alleen de Glenarvans meenden, dat zoowel de grooten als de geringen tot getrouwheid verpligt waren, en bleven dus getrouw aan hun pachters. Niet één verliet het dak, waaronder hij geboren was; niet één verliet het land, waarin zijn voorouders rustten; allen bleven in de clan hunner heeren. Ook nu nog, in deze eeuw van haat en tweedragt, telde de familie Glenarvan slechts Schotten op het kasteel Malcolm zoowel als aan boord der Duncan; allen stamden af van de vassalen van Mac Gregor, van Mac Farlane, van Mac Nabbs, van Mac Naugthons, dat wil zeggen, dat zij afkomstig waren uit de graafschappen Stirling en Dumbarton; dappere mannen, die met lijf en ziel aan hun heer verknocht waren, en waarvan sommigen nog het gaelisch van het oude Caledoni? spraken.

Lord Glenarvan bezat verbazende rijkdommen en gebruikte ze om veel goed te doen; zijn goedheid was nog grooter dan zijn mildheid; want had deze natuurlijk hare grenzen, gene was onbeperkt. De heer van Luss, de "laird" (heer) van Malcolm, vertegenwoordigde zijn graafschap in het huis der lords, maar met zijn jacobitiesche denkbeelden. Hij bekommerde zich weinig om de gunst van het huis van Hanover, en was daarom vrij slecht gezien bij de engelsche staatslieden, vooral ook, omdat hij bleef vasthouden aan de overleveringen zijner voorouders, en krachtig zich verzette tegen de magtsaanmatigingen van "de mannen uit het Zuiden".

Lord Edward Glenarvan was daarom toch niet bij zijn tijd ten achteren, hij had evenmin een bekrompen geest als een onontwikkeld verstand; maar terwijl hij zijn graafschap wijd openzette voor den vooruitgang, bleef bij door en door een Schot, en om den roem van Schotland ging hij met zijn snelvarende jagten mededingen in de "matches" (wedstrijden) van de Royal-Thames-Yacht-Club.

Edward Glenarvan was twee en dertig jaar; hij had een hooge gestalte, min of meer strenge gelaatstrekken, een zeer zachten blik, kortom, over zijn geheelen persoon lag het dichterlijk waas der Hooglanders. Men wist, dat hij tot vermetelheid toe dapper, ondernemend, ridderlijk, een Fergus der 19de eeuw, maar bovenal goed was, nog beter zelfs dan de heilige Martijn; want hij zou zijn geheelen mantel aan de arme Hooglanders gegeven hebben.

Lord Glenarvan was naauwelijks drie maanden gehuwd met miss Helena Tuffnel, de dochter van den grooten reiziger William Tuffnel, een der talrijke slagtoffers van de aardrijkskundige wetenschap en van den ijver voor ontdekkingen.

Miss Helena was niet van adel, maar zij was eene schotsche vrouw, hetgeen in de oogen van lord Glenarvan van meer waard was dan een edele geboorte; de heer van Luss had dit bekoorlijke, moedige, liefhebbende meisje tot levensgezellin gekozen. Hij ontmoette haar eens verlaten, een wees, bijna zonder middelen, in het huis haars vaders te Kilpatrick. Hij begreep, dat het arme meisje een wakkere vrouw zou zijn; hij huwde haar. Miss Helena was twee en twintig jaar; zij was een blonde en hare oogen waren zoo blaauw als het water der schotsche meren op een schoonen lentemorgen. Haar liefde voor haar echtgenoot was nog sterker dan haar dankbaarheid. Zij beminde hem, alsof zij de rijke erfgename en hij de verlaten wees geweest was. Haar pachters en bedienden waren allen bereid om hun leven op te offeren voor haar, die zij "Onze goede Vrouwe van Luss" noemden.

Lord Glenarvan en lady Helena leefden gelukkig op Malcolm-Castle, te midden der verhevene en woeste natuur der Hooglanden, wandelende in de duistere lanen van kastanje- en moerbezieboomen, aan de oevers van het meer, waar nog de "pibroche" (krijgsliederen) van den ouden tijd weergalmden, in die onbebouwde bergengten, waarin de geschiedenis van Schotland in eeuwenheugende puinhoopen geschreven is. Nu eens verdwaalden zij in de berken- of lorkenbosschen, of op de uitgestrekte, dorre heidevelden; dan weder beklommen zij de steile toppen van den Ben Lomond, of reden door de verlatene omstreken, terwijl zij dat dichterlijk gewest, thans nog "het vaderland van Rob Roy" genoemd, en al die vermaarde plekjes, die Walter Scott zoo heerlijk bezongen heeft, bestudeerden, begrepen en bewonderden. Wanneer des avonds of tegen den nacht "de lantaarn van Mac Farlane" aan den gezigteinder ontstoken werd, zwierven zij over den burgtrans, een oude cirkelvormige galerij, die een snoer van schietgaten om het kasteel Malcolm slingerde; peinzend, vergeten en als het ware alleen in de wereld, zittende op een losgeraakten steen, te midden van het zwijgen der natuur, onder de bleeke stralen der maan, bleven zij, terwijl de top der verduisterde bergen langzamerhand in de schaduwen van den nacht gehuld werd, verzonken in die reine geestverrukking en die hartelijke opgetogenheid, waarvan het geheim op deze aarde alleen bekend is aan minnende harten.

Zoo bragten zij de eerste maanden van hun huwelijk door. Maar lord Glenarvan vergat niet, dat zijn gade de dochter van een groot reiziger was; hij zeide bij zich zelven, dat lady Helena dezelfde wenschen als haar vader moest koesteren, en hij bedroog zich niet. De Duncan werd gebouwd; zij was bestemd om lord en lady Glenarvan naar de schoonste landen der aarde over te brengen, over de golven van de Middellandsche zee en naar de eilanden van den Archipel. Men kan wel begrijpen hoe blijde lady Helena was, toen haar echtgenoot de Duncan ter harer beschikking stelde. Bestaat er wel een grooter geluk, dan zijn liefde over te brengen naar de heerlijke streken van Griekenland, en de wittebroodsweken te slijten op de tooverachtige kusten van het Oosten?

Lord Glenarvan was intusschen naar Londen vertrokken. Maar de redding van ongelukkige schipbreukelingen was zijn doel; ook leide lady Helena meer ongeduld dan droefheid over dit kortstondig afzijn aan den dag; den volgenden morgen gaf een berigt van haar man hoop op een spoedige terugkomst; des avonds vroeg hij in een brief om uitstel; de voorstellen van lord Glenarvan stuitten op eenige moeijelijkheden; een dag later kwam er een nieuwe brief, waarin lord Glenarvan niet ontveinsde, dat hij ontevreden was over de Admiraliteit.

Nu begon lady Helena ongerust te worden. Des avonds was zij alleen in haar kamer, toen de hofmeester van het kasteel, Master Halbert, haar kwam berigten, dat een meisje en een knaap, die lord Glenarvan wilden spreken, verzochten om toegelaten te worden.

"Zijn zij uit den omtrek?" vroeg lady Helena.

"Neen, mevrouw!" antwoordde de hofmeester, "want ik ken ze niet. Zij zijn met den trein te Balloch gekomen, en vandaar tot Luss hebben zij geloopen."

"Laat hen boven komen, Halbert!" zeide lady Glenarvan.

De hofmeester ging weg. Eenige oogenblikken later werden het meisje en de knaap in de kamer van lady Helena gebragt. Zij waren broeder en zuster,-en geleken elkander sprekend. De zuster was zestien jaar. Haar lief maar eenigzins vermoeid voorkomen, haar oogen, die verrieden, dat zij menigmaal had geweend, haar onderworpen maar moedige houding, haar armoedige en toch zindelijke kleeding, maakten een gunstigen indruk. Zij hield een twaalfjarigen knaap met een manhaftig voorkomen bij de hand, die zijn zuster onder zijn bescherming scheen te nemen. En waarlijk! wie het meisje mogt beleedigen zou met den knaap te doen hebben gekregen.

De zuster stond een weinig verlegen, toen zij in de tegenwoordigheid van lady Glenarvan kwam. Deze haastte zich het woord op te vatten.

"Gij wenscht mij te spreken?" zeide zij, tevens het meisje met haar blikken aanmoedigende.

"Neen!" antwoordde de knaap op een vasten toon, "u niet, maar lord Glenarvan in persoon."

"Vergeef het hem, mevrouw!" zeide de zuster met een blik op haar broeder.

"Lord Glenarvan is niet op het kasteel," hernam lady Helena; "maar ik ben zijn vrouw, en als ik u helpen kan...."

"Zijt gij lady Glenarvan?" vroeg het meisje.

"Ja, miss!"

"De vrouw van lord Glenarvan van Malcolm-Castle, die in de Times een berigt aangaande de schipbreuk der Britannia heeft geplaatst?"

"Ja, ja!" antwoordde lady Helena driftig, "en gij?..."

"Ik ben miss Grant, mevrouw! en dat is mijn broeder."

"Miss Grant, miss Grant!" riep lady Helena, terwijl zij het meisje naar zich toe trok, hare handen vatte, en de gezonde wangen van den knaap kuste.

"Ik ben Miss Grant, mevrouw!"

"Wat weet gij van de schipbreuk mijns vaders, mevrouw?" hernam het meisje. "Leeft hij nog? Zullen wij hem ooit terugzien? Spreek, ik smeek het u!"

"Lief kind!" zeide lady Helena, "de Hemel beware mij, dat ik u in zulk een omstandigheid een onberaden antwoord zou geven; ik wil u met geen bedriegelijke hoop vleijen...."

"Spreek, mevrouw! spreek! ik ben sterk genoeg en kan alles hooren."

"Lief kind!" antwoordde lady Helena, "de hoop is zeer gering; maar met de hulp van den almagtigen God is het mogelijk, dat gij uw vader eens terug zult zien."

"Mijn God! mijn God!" riep miss Grant, die hare tranen niet kon bedwingen, terwijl Robert de handen van lady Glenarvan met kussen bedekte.

Toen de eerste vlaag dier droevige vreugde een weinig bedaard was, stapelde het meisje tallooze vragen opeen; lady Helena vertelde haar de geschiedenis van het document, hoe de Britannia op de kusten van Patagoni? vergaan was, hoe na de schipbreuk de kapitein en twee matrozen, de eenigen die de ramp overleefd hadden, het vaste land bereikt hadden; eindelijk hoe zij de hulp hunner medemenschen inriepen in dat document, dat in drie talen geschreven en aan de genade der golven overgegeven was.

Gedurende dit verhaal wendde Robert Grant het oog niet van lady Helena af; zijn leven hing aan hare lippen; zijn kinderlijke verbeelding schetste hem de verschrikkelijke tooneelen, waarvan zijn vader welligt het offer geweest was; hij zag hem op het dek der Britannia staan; hij volgde hem in den schoot der golven; hij klemde zich met hem aan de rotsen op de kust; hijgende kroop hij over het zand buiten het bereik der baren. Bij herhaling uitte hij eenige woorden gedurende het verhaal.

"O, vader! arme vader!" riep hij, terwijl hij zich digt aan zijn zuster drong.

Miss Grant daarentegen luisterde met gevouwen handen toe, en sprak geen woord, vóór het verhaal uit was. Toen zeide zij: "O, mevrouw! het document, het document!"

"Ik heb het niet meer, lief kind!" antwoordde lady Helena.

"Hebt gij het niet meer?"

"Neen! Lord Glenarvan heeft het naar Londen mede moeten nemen om uws vaders belang te bevorderen; maar ik heb u dezelfde inhoud woord voor woord medegedeeld, en ook hoe het ons gelukt is den zin geheel terug te vinden; onder die brokstukken van zinnen, welke de golven bijna uitgewischt hadden, zijn eenige cijfers gespaard gebleven; ongelukkig de lengte...."

"Dat is niets!" riep de knaap.

"O neen! jongeheer Robert!" antwoordde Helena, die om zijn vastberadenheid moest glimlagchen. "Zooals gij ziet, miss Grant! zijn de geringste bijzonderheden van dat document u nu even goed bekend als mij."

"Ja, mevrouw!" antwoordde het meisje; "maar ik zou gaarne het schrift mijns vaders gezien hebben."

"Welnu! lord Glenarvan komt welligt morgen terug. Van dit onwraakbaar bewijs voorzien, heeft mijn man het aan de commissarissen der Admiraliteit willen vertoonen, ten einde te bewerken, dat er onmiddellijk een schip worde uitgezonden om kapitein Grant op te sporen."

"Is het mogelijk, mevrouw! hebt gij dat voor ons gedaan?" riep het meisje.

"Ja, lieve miss! en ik verwacht lord Glenarvan ieder oogenblik."

"Mevrouw!" sprak het meisje op een toon van ongeveinsde dankbaarheid en godsvrucht, "de Hemel zegene lord Glenarvan en u!"

"Lief kind!" antwoordde lady Helena, "wij verdienen geen dankbetuigingen; ieder ander zou in onze plaats hetzelfde gedaan hebben. Mogt de hoop, die ik bij u opgewekt heb, verwezenlijkt worden! Tot de terugkomst van lord Glenarvan blijft gij op het kasteel...."

"Mevrouw!" antwoordde het meisje, "ik zou vreezen misbruik te maken van de toegenegenheid, die gij aan vreemden betoont...."

"Vreemden, lief kind! gij noch uw broeder zijt in dit huis vreemdelingen, en ik verlang, dat lord Glenarvan bij zijn tehuiskomst aan de kinderen van kapitein Grant zal mededeelen, wat men beproeven wil om hun vader te redden."

Een zoo hartelijk aanbod mogt niet afgeslagen worden. Men kwam dus overeen, dat miss Grant en haar broeder de terugkomst van lord Glenarvan ten zijnent zouden afwachten.

* * *

            
            

COPYRIGHT(©) 2022