/0/12761/coverbig.jpg?v=ea79f11ec899fdac32a417269c3e8db5)
Het vertrek van de Duncan.
Lady Helena bezat, zooals wij reeds gezegd hebben, een sterke en edelmoedige ziel. Wat zij daar deed, was er een onwederlegbaar bewijs van. Lord Glenarvan was te regt trotsch op die edele vrouw, die in staat was om hem te begrijpen en te volgen. De gedachte om kapitein Grant te hulp te snellen was reeds bij hem opgekomen, toen te Londen zijn aanvraag van de hand gewezen werd; dat hij lady Helena niet voorgekomen was, kwam daar vandaan, dat hij zich niet kon gewennen aan de gedachte om van haar te scheiden. Maar nu lady Helena zelve vroeg om te vertrekken, hield alle aarzeling op; de bedienden van het kasteel hadden dat voorstel met hun gejuich begroet; het kwam er op aan om broeders, Schotten evenals zij, te redden, en lord Glenarvan stemde van harte in met het hoera, dat ter eere der vrouwe van Luss werd aangeheven.
Nu eenmaal tot het vertrek besloten was, was er geen uur meer te verliezen. Dienzelfden dag zond lord Glenarvan aan John Mangles bevel om met de Duncan naar Glasgow te gaan en alles in gereedheid te brengen voor een reis door de zuidelijke zee?n, die wel een reis om de aarde worden kon. Bij het doen van haar voorstel had lady Helena niet te veel gezegd van de hoedanigheden der Duncan; zeer sterk gebouwd en zeer snelvarend kon zij gerust een langen zeetogt ondernemen.
Het was een stoomjagt van het schoonste model; het mat twee honderd en tien ton, en de eerste schepen, die in de Nieuwe Wereld aankwamen, die van Columbus, Vespucius, Pinson en Magellaan waren veel kleiner[1].
De Duncan had twee masten, een fokkemast met fok, schoonerfok, voormarszeil en klein bramzeil; een grooten mast met groote bezaan en vlieger; daarenboven een stormfok, een buitenkluiver, een voorstagzeil en stagzeilen. Zij voerde genoeg zeil, en kon als een gewone clipper van den wind gebruik maken; maar boven alles rekende zij op de mechanische kracht in haar binnenste. Haar machine van honderd zestig paardenkrachten en naar een nieuw stelsel vervaardigd, bezat verhittingstoestellen, die meer spankracht aan den stoom gaven; zij was van hooge drukking en bragt een dubbele schroef in beweging. Als de Duncan onder vollen stoom was, overtrof haar snelheid alle tot nu toe bekende snelheden. Op haar proeftogtjes in de golf van de Clyde had zij volgens de patent-log[2] zeventien mijlen in het uur afgelegd[3]. Haar inrigting veroorloofde haar dus om te vertrekken en een reis om de aarde te doen. John Mangles behoefde dus alleen voor de inwendige inrigting te zorgen.
Zijn eerste werk was om de bergplaatsen te vergrooten, ten einde zooveel kolen mede te nemen als maar mogelijk was; want het is moeijelijk om onderweg nieuwen voorraad van brandstof in te nemen. Dezelfde voorzorg werd voor de bottelarij genomen, en John Mangles nam voor twee jaar levensmiddelen aan boord; hij had geen gebrek aan geld, ja zelfs genoeg om een draaibas te koopen, die op de voorplecht van het jagt geplaatst werd; men wist niet wat er gebeuren kon, en het is altijd goed op een afstand van vier mijlen een achtponder te kunnen toezenden.
En John Mangles had er verstand van; al kommandeerde hij maar een pleizierjagt, hij werd toch onder de beste schippers van Glasgow gerekend; hij was dertig jaar en had eenigzins harde trekken, maar die toch moed en goedheid uitdrukten. Hij was op het kasteel geboren, door de familie Glenarvan groot gebragt en tot een uitmuntend zeeman opgegroeid; menigmaal gaf John Mangles op zijn lange zeereizen blijken van bekwaamheid, geestkracht en koelbloedigheid. Toen lord Glenarvan hem het bevel over de Duncan aanbood, nam hij dit gaarne aan; want hij beminde den heer van Malcolm-Castle als een vriend, en had tot nu toe te vergeefs naar een gelegenheid gezocht om hem van dienst te zijn.
De eerste stuurman, Tom Austin, was een oud zeeman, die alle vertrouwen verdiende; de bemanning der Duncan bestond uit vijf en twintig koppen met inbegrip van den kapitein en den eersten stuurman; allen behoorden in het graafschap Dumbarton te huis; allen, beproefde matrozen, waren zonen van pachters der familie, en vormden aan boord een ware clan van dappere mannen, bij wie zelfs de vaderlandsche "piperbag"[4] niet gemist werd. Lord Glenarvan had in hen een troep flinke gasten, die smaak vonden in hun beroep, verknocht, moedig en bekwaam waren in het hanteeren der wapens zoowel als in het bestuur van een schip, en die genegen waren om hem op de gevaarlijkste togten te volgen. Toen de bemanning der Duncan het deel der reis vernam, konden pij hun blijde ontroering niet bedwingen, en de echo's der rotsen, van Dumbarton weerkaatsten hun opgewonden hoera.
Te midden van de werkzaamheden van het laden en proviandeeren van het schip vergat John Mangles niet om de vertrekken van lord en lady Glenarvan voor een lange zeereis in te rigten. Hij moest ook de hutten der kinderen van kapitein Grant in orde brengen; want lady Helena had aan Mary het verlof niet kunnen weigeren om haar aan boord der Duncan te volgen.
Wat haar broeder aangaat, deze zou zich veeleer in het ruim van het jagt verborgen hebben dan niet mede te gaan; al had hij als scheepsjongen dienst moeten doen, zooals Nelson en Franklin, dan zou hij zich nog op de Duncan ingescheept hebben. Hoe zou men zulk een knaap iets hebben kunnen weigeren? Men beproefde het dan ook niet eens. Zelfs moest men er in bewilligen om hem "niet mede te nemen" als passagier; want hij wilde dienen als scheepsjongen, ligt matroos of matroos. John Mangles kreeg last om hem het zeemansberoep te leeren.
"Goed!" zeide Robert, "en spaar de zweep niet, als ik niet goed oppas!"
"Wees maar gerust, mijn jongen!" antwoordde Glenarvan met een ernstig gelaat, zonder er echter bij te voegen, dat het gebruik der kat met negen staarten[5] aan boord der Duncan verboden en ook geheel noodeloos was.
Om de rol der passagiers vol te maken, moet alleen nog de majoor Mac Nabbs genoemd worden. De majoor was vijftig jaar oud, had een kalm en regelmatig gelaat, ging waarheen een bevel hem riep, en had een uitmuntend en volmaakt karakter, altijd bescheiden, stilzwijgend, vredelievend en zachtzinnig; hij was het altijd met een ieder en over alles eens, hij sprak niets tegen, twistte niet, werd niet boos; hij beklom even bedaard de helling van een tusschenwal, waarin bres was geschoten, als de trap naar zijn slaapkamer; niets ter wereld deed hem ontroeren, hij ging nooit uit den weg, zelfs niet voor een kanonskogel, en zonder twijfel zal hij sterven zonder ooit gelegenheid te hebben gehad om boos te worden. Die man bezat in den hoogsten graad niet maar alleen den gewonen moed der slagvelden, die physieke dapperheid, welke alleen het gevolg der spierkracht is, maar iets beters, zedelijken moed, dat wil zeggen zielskracht. Het eenige gebrek, dat hij had, indien het een gebrek is, was dat hij door merg en been een Schot was, een volbloed Caledoni?r, die stijfhoofdig vast bleef houden aan de oude gewoonten van zijn land. Daarom had hij ook nooit Engeland willen dienen, en zijn majoorsrang had hij verworven in het 42ste regiment der Highland-Black-Watch, de zwarte garde, welker compagni?n alleen uit schotsche edellieden bestonden. In hoedanigheid van neef der Glenarvans bewoonde Mac Nabbs het kasteel Malcolm, en in hoedanigheid van majoor vond hij het heel natuurlijk om als passagier met de Duncan mede te gaan.
Deze waren de personen aan boord van dat jagt, dat door onvoorziene omstandigheden geroepen werd om een der verbazendste reizen der nieuwere tijden te ondernemen. Sedert het te Glasgow aan de aanlegplaats der stoombooten lag, had het de algemeene nieuwsgierigheid gaande gemaakt; dagelijks werd het door een talrijke menigte bezocht; men stelde in niets anders belang, men sprak van niets anders, tot groote spijt der andere kapiteins in de haven, onder anderen van kapitein Burton der Scotia, een prachtige boot, die digt bij de Duncan lag en naar Calcutta bestemd was. Om haar grootte had de Scotia regt om de Duncan als een eenvoudig adviesjagt te beschouwen! En toch werd alleen het jagt van lord Glenarvan met een belangstelling beschouwd, die nog bij den dag toenam.
Inmiddels naderde het oogenblik van vertrek met rassche schreden; John Mangles had zijn bekwaamheid en vlugheid getoond; een maand na haar proeftogten op de golf van de Clyde kon de Duncan geladen, geproviandeerd en opgetuigd zee kiezen. Het vertrek werd op den 25sten Augustus bepaald, waardoor het jagt tegen het begin der lente in de zuidelijke breedten aldaar kon aankomen.
Zoodra het plan van lord Glenarvan bekend werd, had het niet ontbroken aan bedenkingen over de vermoeijenissen en gevaren der reis; maar hij stoorde zich er niet aan, en maakte zich gereed om Malcolm-Castle te verlaten. Bovendien waren er onder de bedillers velen, die hem opregtelijk bewonderden. Ook verklaarde de openbare meening zich ronduit voor den schotschen lord, en alle dagbladen, met uitzondering der "regerings-organen", gispten eenparig het gedrag van de commissarissen der Admiraliteit in deze zaak. Maar lord Glenarvan was even ongevoelig voor blaam als voor lof: hij deed zijn pligt, en bekommerde zich weinig om het overige.
Den 24sten Augustus verlieten Glenarvan, lady Helena, de majoor Mac Nabbs, Mary en Robert Grant, Olbinett, de hofmeester van het jagt en zijn vrouw, jufvrouw Olbinett, die in dienst was van lady Glenarvan, Malcolm-Castle, na een roerend afscheid van de huisbedienden te hebben genomen. Eenige uren later waren zij aan boord. De inwoners van Glasgow begroetten met ingenomenheid en bewondering lady Helena, de jonge en moedige vrouw, die vrijwillig afstand deed van de rustige genoegens van een weelderig leven en de schipbreukelingen te hulp snelde.
De vertrekken van lord Glenarvan en zijn vrouw besloegen het geheele achterschip der Duncan; zij bestonden uit twee slaapkamers, een salon en twee kleedkamers; eindelijk was er een algemeene kamer, omringd door zes hutten, waarvan vijf bewoond werden door Mary en Robert Grant, Olbinett en zijn vrouw, en den majoor Mac Nabbs. De hutten van John Mangles en Tom Austin kwamen op het dek uit. De bemanning was tusschendeks gehuisvest, en zeer op haar gemak; want het jagt had geen andere lading dan de kolen, de levensmiddelen en de wapenen. Het had dus John Mangles niet aan plaats ontbroken voor de inwendige inrigting, en hij had er een goed gebruik van gemaakt.
De Duncan zou in den nacht van den 24sten op den 25sten Augustus vertrekken; want des morgens ten drie ure begon de eb. Maar vooraf waren de inwoners van Glasgow getuigen van een aandoenlijke plegtigheid. Des avonds ten acht ure verlieten lord Glenarvan en zijn gasten, de geheele bemanning van de stokers af tot den kapitein toe, allen die deel zouden nemen aan de menschlievende onderneming, het jagt en gingen naar Sint-Mungo, de oude hoofdkerk van Glasgow. Die oude kerk, welke ongeschonden was gebleven bij de verwoestingen door de hervorming aangerigt, en die zoo heerlijk door Walter Scott is beschreven, ontving onder haar zware gewelven de passagiers en de matrozen der Duncan. Een ontelbare menigte volgde hen. In het groote middelschip, dat door zijn menigte graftomben wel een kerkhof gelijkt, smeekte de eerwaarde Morton den zegen des Hemels af en beval hij den togt in de hoede der Voorzienigheid aan. Een oogenblik hoorde men de stem van Mary Grant in het oude kerkgebouw. Het meisje bad voor hare weldoeners en stortte voor Gods aangezigt de zachte tranen der dankbaarheid. Vervolgens ging de menigte diep bewogen uiteen.
... smeekte de eerwaarde Morton den zegen des Hemels af....
Ten elf ure was ieder aan boord. John Mangles en de bemanning hielden zich met de laatste toebereidselen bezig.
Te middernacht werden de vuren ontstoken; de kapitein gaf last om sterk te stoken, en weldra vermengden de zwarte rookwolken zich met den nachtelijken nevel. De zeilen der Duncan waren zorgvuldig onder het doek geborgen, dat ze tegen het vuil der kolen moest beschermen; want de wind woei uit het zuid-westen en kon de vaart van het schip niet begunstigen.
Ten twee ure begon de Duncan te beven onder de schudding der stoomketels; de luchtdigtheidsmeter wees een drukking van vier dampkringen aan; de oververhitte stoom ontsnapte fluitend door de veiligheidskleppen; de zee was stil; het was reeds genoeg dag om het naauwe vaarwater der Clyde te onderscheiden tusschen de staken en "biggings"[6]; de kustlichten verbleekten allengs voor de rijzende zon. Niets verhinderde meer het vertrek.
John Mangles liet lord Glenarvan waarschuwen, die terstond op het dek kwam.
Weldra kwam de eb opzetten; de Duncan liet een schel gefluit hooren, gooide de meertouwen los, en maakte zich vrij van de omliggende vaartuigen; de schroef kwam in beweging en stuurde het jagt in het vaarwater der rivier. John had geen loods aan boord genomen; hij kende al de gevaarlijke punten der Clyde, en geen loods zou zijn schip beter bestuurd hebben. Het jagt luisterde naar zijn wenken; met de regterhand gaf hij bevelen aan de machine, met de linker, aan het roer, alles stil en bedaard. Weldra werden de laatste fabrieken aan den oever door villa's vervangen, die hier en daar op de heuvels langs de rivier verrezen, en het gedruisch der stad stierf in de verte weg.
Een uur later stoomde de Duncan tusschen de rotsen van Dumbarton door; twee uren later was zij in de ruime golf der Clyde; des morgens ten zes ure voer zij langs de zoutputten van Cantyre, verliet het Noorderkanaal en kwam in volle zee.
[1] De vierde reis van Christophorus Columbus werd met vier schepen volbragt. Het grootste, het admiraalschip, waarop Columbus zich bevond, mat 70 ton; het kleinste maar 60. Het waren echte kustvaarders.
[2] De patent-log is een werktuig, dat door middel van wijzers, die op een in graden verdeelden cirkel draaijen, de snelheid van het vaartuig aanwijst.
[3] Zeventien mijlen of knoopen. Daar de zeemijl 1852 nederlandsche ellen lang is, zijn 17 mijlen gelijk aan 7 7/10 mijlen of bijna 8 mijlen van 4000 ned. ellen.
[4] De doedelzakspeler, die nog bij de regimenten Hooglanders bestaat.
[5] Een zweep, bestaande uit negen lederen riemen, die zeer in zwang was op de engelsche vloot.
[6] Kleine steenhoopen, die het vaarwater der Clyde aanwijzen.
* * *