/0/12774/coverbig.jpg?v=ae3e92da90d84e694e3ee94cf05cfb51)
Wat nu leerde deze nieuwe godsdienst? Hij prees aan den dienst van Mazda, ook wel Ahura Mazda geheeten, d. i. de wijze heer. Deze wordt voorgesteld als de schepper aller dingen, hemelsche en aardsche, geestelijke en stoffelijke.
?Wie," zoo heet het van hem in een der oude liederen,5 ?heeft aan zon en sterren den weg gewezen? Wie maakt, dat de maan wast en afneemt? Wie houdt de aarde en de wolken daarboven terug van den val? Wie (schiep) de wateren en de boomen? Wie heeft aan den wind en den donder snelheid verbonden? Welke kunstenaar heeft het licht en de duisternis geschapen, welke kunstenaar den slaap en de waakzaamheid? Wie morgen, middag en nacht, die den geest besturen van hem, die de orde (den geregelden offerdienst) in acht neemt?... Wie schiep in 's vaders gemoed het verlangen naar een zoon?"
Ook de mensch wordt genoemd een schepping Gods. ?Van den aanvang af, Mazda! hebt gij ons geschapen door uwen geest als levende, zelfbewuste en verstandige wezens, hebt gij een lichaam gegeven aan de ziel, en daden en leeringen, waarop (de mensch) vrijwillig zijn keuze vestigt."6
Alles roept Mazda in 't leven: hij schept Vohumanō (de goede gezindheid), de lieflijke Armaiti (de vroomheid) met Khsathra (het ware rijk).7 Geeft hij dezen als goede geniussen aan den mensch (deze drie worden met nog vier anderen in de Gātha's als zijn trawanten voorgesteld), hij zorgt ook voor de dieren. En wel in de eerste plaats voor de koe. Dit kan ons niet verwonderen, omdat dit hèt dier van den landbouw is en de godsdienstige hervorming, waarover wij spreken tevens bedoelde de oude Irani?rs tot vrome, gezeten, landbouwende huisvaders te maken.
Het oude volksgeloof trouwens eerde reeds de koe. Het wist te verhalen, dat de eerstgeschapenen op aarde waren een eenig rund en een menschvormig wezen. Beiden werden echter gedood en uit het menschvormig wezen kwamen voort de twee eerste menschen, terwijl uit het lichaam van den gedooden stier een aantal voedings- en geneeskundige planten zich ontwikkelden. Het zaad van den stier echter werd gezuiverd in de maan en daaruit kwam voort het eerste runderpaar: vader en moeder der geheele dierenwereld. De ziel van het gedoode rund, Géus Urva, ging echter ten hemel.
Deze mythe nu wordt door Zoroaster verder uitgewerkt, in een gesprek tusschen Géus Urva en hemelsche machten. Daarin klaagt ?de ziel van het rund" over het geweld, waaraan zij ter prooi is. Géus tasan, de schepper van het runderpaar, vraagt dan aan Asa, een van Mazda's trawanten, welke ordeningen deze voor het rund heeft ingesteld. Het blijkt, dat het nog geen beschermer heeft, geen meester, die het voedt en verzorgt. En nu wordt Zarathustra (Zoroaster), als zijn beschermer aangesteld: hij zal, door Mazda's geboden te verkondigen, het rund beschermen. Zoo treedt de groote profeet als beschermer van landbouw en veeteelt op.
Merkwaardig is, dat ook de aarde zelve wordt voorgesteld als een koe, de gelukbrengende of gaveschenkende, die besproeid moet worden, wil men haar voor het akkerwerk geschikt maken.
Men ziet, hoe nauw landbouw en godsdienst hier verbonden zijn: de nauwgezette landbouwer, die goed voor zijn vee is en de aarde naar eisch bebouwt vervult daardoor tevens een plicht tegenover Mazda.
Wat Mazda zelf voorts betreft, hij wordt evenals Varuna bij de oude Indi?rs8 voorgesteld als de Alziende, die niet bedrogen kan worden; de Wachter, wiens oogen bespeuren niet alleen wat in het openbaar, maar ook wat in het verborgen beraamd wordt; de Rechter, die weet wat menschen zullen doen of gedaan hebben. Hem moet de geloovige, de wijze zoowel als de landbouwer, vragen wat het rechte is, hem ?die rechtvaardig regeerende aan de schepselen de ordeningen des rechts voorschrijft."
Mazda is dus is allen deele de groote, eigenlijk de eenige god. Dit sluit echter niet uit, dat er naast hem-voornamelijk een zestal-hemelsche trawanten voorkomen. Echter moeten wij hierbij bedenken: 1e dat Mazda altijd als ver verheven boven deze trawanten wordt voorgesteld, 2e dat deze trawanten nauwelijks als personen, veeleer als verpersoonlijkte deugden worden voorgesteld.
Wat deze trawanten betreft, in de eerste plaats moet daaronder genoemd worden Vohumanō = de goede gezindheid. Daarmee wordt bedoeld, wat wij noemen: den heiligen geest: door zijn daden groeit Mazda's heerschappij, de gemeente der vromen draagt zijn kenteekenen, hij is de hemelsche vertegenwoordiger aller wezens.
Dan volgt Asa = hetgeen voegzaam, passend, vroom is. Deze is feitelijk, wat wij noemen de goddelijke wereldorde; hij omvat alle plichten van den mensch in 't algemeen en in het bizonder die tegenover de hemelsche machten. Elken dag schept hij de ordeningen van Vohumanō (bij den eeredienst). Als vertegenwoordiger van den offerdienst (waaraan de Ari?rs zoo groote macht en zegen toekenden) is hij de grootste vijand der Drukh's (booze geesten), die zijn stichtingen vernielen. Een derde hemelgeest, of liever verpersoonlijking, is Khsathra, het hemelsche, het ideale rijk, waarin is eerbied voor het volmaakte, vergeving van zonden, de woonplaats der hoogste geesten, het rijk, waaraan eenmaal de vrome volkomen deel hoopt te hebben, hoewel Khsatra's zegeningen ook reeds hier op aarde worden gesmaakt.
Mazda, heet het, schiep Asa door zichzelf, doch Khsatra door Vohumanō: m. a. w. het ware rijk komt tot stand door den heiligen geest.
Een vierde trawant is Armaiti = de richtig zorgende, ook wel de goede aardmoeder genoemd. Zij is de beschermster van den landbouw, de dochter van Mazda, die met Géus tasan in zijn hemelsche gemeenschap leefde. Mazda gaf haar de keuze, wie zij wilde beschermen; zij koos toen: den vromen huisheer, den ijverigen landman.
Met haar komt de ware heerschappij, die een goede woning verzekert, den landbouw doet beoefenen en de bloeddorstige vijanden verlamt.
Steeds wordt deze godin nauw met Asa, de ware vroomheid, vereenigd gedacht; wier schepping en zetel zij heet. M. a. w. vroomheid en landbouw moeten hand aan hand gaan.
Dan volgen twee machten, eigenlijk komen ze in de Gātha's niet als personen, slechts als begrippen voor, die onafscheidelijk zijn verbonden. Zij zijn Haurvatāt en Ameretāt. De eerste naam beteekent: volkomen heil, de tweede: onsterfelijkheid. Somtijds heeten zij de spijzen van Mazda, die hij in zijn rijk aan de vromen schenkt, nadat hij hun op aarde kracht en duurzaamheid (de aardsche zegeningen, die aan deze hemelsche beantwoorden), heeft geschonken.
Eindelijk hebben wij Sraosa, die nog weinig als genius in de Gātha's voorkomt, maar gewoonlijk eenvoudig ?gehoorzaamheid" beteekent. Hij wordt voorgesteld als de middelaar tusschen hemel en aarde, ook heet hij: de weg tot de godheid.
Men ziet, dat de zooeven genoemde geniussen: Vohumanō, de goede gezindheid; Asa, de vroomheid, Khsatra, het rijk van den goeden geest, Armaiti, de richtig zorgende, Haurvatāt, het volkomen welzijn, Ameretāt, de onsterfelijkheid en Sraosa, de gehoorzaamheid, geen eigenlijke goden zijn. Hoogstens zijn zij werkingen, openbaringen van den éénen hoogsten God, Mazda. Feitelijk en praktisch, zoo zegt Tiele, was het oude Mazde?sme vereering en erkenning van éénen God.
De leer van éénen God.-En-zegt de lezer misschien, de oud-Perzische leer is bekend om zijn dualisme, zijn aannemen van twee wereldmachten, een goede en een booze: Ahura Mazda en Anrō-mainyu. Zeer zeker. Doch vooral van het latere Mazde?sme, zooals het zich in een volgende periode ontwikkelde, geldt dit. Hier in de Gātha's vinden wij het dualisme nog slechts onvolkomen. Wel wordt er gesproken van twee geesten, vahyo = het goede en akem = het slechte, beiden zich uitende in denken, spreken en handelen. Beiden zijn echter ten slotte aan Mazda, dien men later met den goeden dezer beide geesten zou vereenzelvigen, ondergeschikt. Die goede en die booze geest treden met elkander in overleg en besluiten elk naar zijn welbehagen te scheppen, de een het leven, de ander het niet-leven.
Het slechtste bestaan zou voor de boozen, de leugenaars, het beste voor den gerechte, den vrome zijn. De een verkiest nu het kwade te doen, de ander het goede te scheppen en met den laatste houden het allen, die wenschen Ahura Mazda te behagen.
Van een duivel tegenover den goeden god: Anrō-mainyu tegenover Ahura Mazda, wordt hier dus nog niet gesproken. Wel worden booze machten erkend, die den Algoede bekampen. Doch het slechte heet akem (niets).
Hier is dus wel dualisme, doch: boven alles en allen staat Mazda, van wien wordt verzekerd, dat hij de hemelsche kunstenaar is, die licht en duisternis, slaap en waakzaamheid, morgen, middag en nacht schept. Later zou dit anders worden: alle zedelijk, maar ook alle natuurlijk kwaad: d. i. duisternis, slaap, enz. zouden gebracht worden tot het gebied van Anrō-mainyu, den booze.
Toch: het zou altijd blijven een betrekkelijk dualisme: Anrō-mainyu zou in macht nooit halen bij Mazda. Evenwel: voor de praktijk lag er in dit dualisme een groote kracht, het liet geen transactie toe met het kwaad en stelde den mensch in staat om moedig, hoopvol en fier den strijd, hem opgelegd, te volstrijden.
Mazda was dus de eenige god.-Doch-onder het Perzische volk was vrijwel inheemsch de dienst der daēva's, der oude goden, die men reeds vroeger, toen men nog met de Indi?rs samenwoonde, vereerde. Die vereering wilde men fnuiken: zij toch stond de erkenning van Mazda als den volstrekt-Eenigen in den weg. Doch hoe?
In een der oudste teksten vinden wij deze voorstelling: de daēva's werden gesteld voor de keuze tusschen de twee oorspronkelijke geesten, de goede en de booze, en verklaarden zich voor den laatste. M. a. w. hier straalt door, dat ook de daēva's eenmaal vereerd werden, doch dat zij, als met de meer geestelijke godsvereering van het Mazde?sme in strijd, werden ter zijde gesteld.
Twee?rlei keus was voorgesteld aan de daēva's, ook aan den mensch. Hij kon Mazda en diens profeet Zarathustra volgende, partij kiezen voor den goeden geest, of zich scharen aan de zijde van Daēva's en Drukhs, de booze machten, waarvan Aēsma een der voornaamste is.
Doet hij het eerste, dan gaat zijne ziel bij den dood over de smalle brug ?invat naar de Garō demāna, de liederenwoning, waar Mazda met zijn trawanten is, waar dezen zich voeden met de spijs en drank der onsterfelijken (haurvatāt en ameretāt), waar Mazda der vromen gebeden hoort en verhoort en waar hen het loon wacht, door Zarathustra van ouds beloofd.
Geheel anders is het lot van hen, die zich met het rijk des boozen verbinden. Ook zij moeten over die brug ?invat (?de brug van het verzamelen"), waar dus allen samenkomen, goeden en boozen. Doch, zij bereiken den hemel niet. Zij storten van de brug af in den afgrond terneder; sidderend en bevend voor het lot, dat hen als leugendienaars wacht. Eeuwige ellende en duisternis is hun bereid, een eindeloos gejammer gaat er op van de verdoemden, die door de booze geesten met afgrijselijke spijzen worden gevoed.
Zoo heeft er een oordeel plaats, onmiddellijk na den dood. Later echter komt een eindoordeel, ?de voleinding der wereld" zooals het in de oude teksten heet. Dan vervangt Mazda's begeerlijke wereld deze gebrekkige, het hoogste goed wordt het deel zijner dienaren, het slechte deel krijgen zijn haters dan in alle volheid.
Hoe nu echter moet men Mazda dienen en het rijk des boozen weerstaan? Wat zijn de plichten van zijn vereerder? Men moet Mazda eeren in gedachten, woorden en daden. Daarbij worden dan de gedachten in verband gebracht met Mazda zelven, de woorden met Sraosa en Khsatra, de daden met Asa. Vooral op deze laatsten, die de gezindheid nog beter doen kennen dan de woorden, wordt de nadruk gevestigd. Trouwens het Mazde?sme is een godsdienst, die zoover mogelijk er van afstaat om het heil te zoeken in mystieke bespiegeling en stille wereldontvluchting. Werkzaamheid is hier het wachtwoord. Door eigen inspanning moet men zijn levensonderhoud zoeken, ijverig de aarde bebouwen en door bevordering van het gezeten leven Mazda's gebied uitbreiden.
Mazda's gebied: de dorre, onbebouwde wildernis toch behoort tot het terrein van de booze geesten. Maar waar de landbouw komt, daar komt ook Mazda's rijk. IJverig zorgen voor den vrome en voor de aarde: onder het beeld van een heilige koe voorgesteld, worden in éénen adem als de plichten van den godsdienstigen mensch genoemd. Men moet dus Mazda's dienaar zijn, niet slechts door offers en gebeden, niet slechts door betrachting van reinheid naar lichaam en ziel en door heilig houden van het gewijde vuur: zijn openbaring, maar ook door de aarde te bebouwen, leven en vruchtbaarheid rondom zich te scheppen.
Licht begrijpt men, dat hier aan geen voorkeur voor het ongehuwde leven valt te denken: integendeel, het huwelijk is een godsdienstige plicht, het zonder echtgenoot zijn een ramp voor de vrouw. Vele kinderen zijn een van de grootste zegeningen des hemels. In vele opzichten worden wij hier herinnerd aan de wettelijke voorschriften des Ouden Testaments. Evenmin als daar is ook hier plaats voor zachtheid jegens den vijand. Integendeel: het is plichtmatig het rijk des boozen en dus ook zijn dienaars ter neder te werpen. Den leugendienaar, zoo heet het, ?onderwijze men met het zwaard." Hem te sparen is zondig; doet men dat, zoo gaat men zelf op weg naar de woningen des boozen.
Wat den eeredienst betreft: daarin nam het ?roode, heete vuur" van Mazda, dat heilig gehouden moest worden, de eerste plaats in. Ook bracht men offeranden: deze bestonden vooral uit vleesch, voorts uit een offerkoek, die Haurvatāt en een drank, die Ameretāt vertegenwoordigde. Gewijde spreuken werden daarbij gesproken, offerzangen aangeheven. Daarmee was de priester belast, de priester, die van Mazda diens welbehagen leerde.
Zoo ongeveer was het oude Mazde?sme, een eenvoudige, practische godsdienst. Straks zal het zich in sommige opzichten vervormen. Het zal, in het practische leven optredend, genoodzaakt zijn, veel van den ouden volksgodsdienst weer op te nemen, doch ook: het besef Mazda's medestrijder te zijn, zal straks meer ethisch, meer verheven worden opgevat. En scherper dan te voren, zal het dualisme aan het licht treden, Ahura Mazda en Anrō-mainyu komen tegenover elkaar te staan, beiden als hoofden van een machtig rijk: toch blijft Mazda de machtigste.