/0/12774/coverbig.jpg?v=ae3e92da90d84e694e3ee94cf05cfb51)
Wij vermeldden reeds, dat er in oude dagen, aan hun godsdienst getrouwe Perzen naar Indi? uitweken. Gastvrij werden zij daar ontvangen, alleen hun wapens moesten zij afleggen, hun kleeding veranderen en geen koeien meer dooden. Daar, in Indi?, vergaten zij hun taal, ook al konden zij nog een enkel gebed in de oude taal uitspreken en werden hun ook in het maatschappelijk leven allerlei gewoonten eigen, aan de Hindoes, later ook aan de Mohammedanen ontleend. Toch: twee punten van hun oud geloof hielden zij vast: er was maar één God, en: een man mocht slechts huwen met ééne vrouw.
Ook bleven zij hun heilige boeken bewaren.
Het Engelsch bewind gaf hun meer vrijheid en deed de kracht van het energieke volk, (de flinkste kooplieden van Bombay zijn allen bijna Parsi's) ontwaken. Verder werden zij nog meer wakker geschud uit hun verdooving door de werkzaamheid van Christenzendelingen. Toen er enkelen van hen voor het Christendom waren gewonnen, begrepen de anderen, dat zij-wilde hun godsdienst en gemeente bestaan blijven-wat meer voor de godsdienstige opleiding hunner kinderen moesten doen, dan hen enkele spreuken en gebeden uit het Zend-Avesta te laten leeren in de oorspronkelijke taal, welke zij niet begrepen. De vrucht dezer beweging was de uitgave van een Parzischen catechismus, onder den titel:
?Eenige vragen en antwoorden om de kinderen van de heilige Zarathustrische gemeente bekend te maken met den Mazde?stischen godsdienst. Gesprek tusschen een Zarathustrischen meester en zijn leerling."
We halen uit dit werkje een gedeelte aan, vooral om er uit te doen zien, hoe de Parsi's hierin trachten terug te keeren tot het oude, zuivere geloof, toen het nog niet door den invloed der schare was verbasterd.
?Waarin gelooven wij, leden der Zarathustrische gemeente?"
?Wij gelooven slechts in één God, en in niemand behalve in Hem."
?Wie is die ééne God?"
?De God, die de hemelen, de aarde, de engelen, de sterren, de zon, de maan, het vuur, het water (of de vier elementen) en alles, wat in de twee werelden is ?schiep". In dien God gelooven wij, Hem dienen wij en vereeren wij, Hem roepen wij aan."
?Gelooven wij niet in eenig ander God?"
?Wie in eenig ander God gelooft, is een ongeloovige; hij zal de straffen der hel ondergaan."
?Welke gedaante heeft onze God?"
?Onze God heeft geen gelaat of vorm, kleur noch gestalte, noch een bepaalde woonplaats."
?Niemand is aan Hem gelijk. Hij is zoo heerlijk, dat wij Hem niet kunnen beschrijven of beoordeelen, noch Hem begrijpen."
?Is daar eenig ding, dat God niet kan scheppen?"
?Ja, daar is één ding, dat God zelf niet kan scheppen."
?Wat dat is, moet gij mij uitleggen."
?God is de Schepper aller dingen, maar indien Hij iets zou willen scheppen, dat Hem gelijk ware, Hij zou het niet vermogen. God kan geen ander scheppen, Hem zelf gelijk."
?Hoeveel namen zijn er voor God?"
?Men zegt, dat er duizend en één zijn, doch daarvan zijn er nog honderd en één overgebleven."
?Waarom zijn daar zoovele namen van God?"
?De namen van God, die zijn natuur weergeven, zijn twee: Yazdan (almachtig) en Pauk (heilig). Ook wordt Hij genoemd Hormuzd (de hoogste der geesten), Dádár (die gerechtigheid geeft), Purvurdegar (voorziener), Purvurtur (beschermer). Door deze namen prijzen wij Hem. Er zijn ook vele andere namen, die Zijn goede daden beschrijven."
?Wat is onze godsdienst?"
?Onze godsdienst is: Dienst van God."
?Sedert wanneer ontvingen wij onzen godsdienst?"
?Gods ware profeet-de waarachtige Zurthost (Zoroaster) Asphantamān Anoshirwān-bracht ons van Godswege het ware geloof."
?Waarheen moet ik het aangezicht wenden, als ik den heiligen Hormuzd vereer?"
?Wij behooren den heiligen rechtvaardigen Hormuzd te vereeren, met ons aangezicht gewend naar een zijner scheppingen van licht, heerlijkheid en verhevenheid."
?Welke zijn deze voorwerpen?"
?Deze zijn de zon, de maan, de sterren, het vuur, het water en andere heerlijke dingen. Naar deze zijne scheppingen wenden wij ons gelaat, en beschouwen die als ons ?kibleh"24 omdat God in haar een klein deel zijner heerlijkheid heeft neergelegd en zij daarom in de schepping meer verheven zijn en geschikt om ons ?kibleh" te wezen."
?Welke godsdienst heerschte er in Perzi? vóór den tijd van Zurthost?"
?De koningen en het volk waren dienaars van God, doch zij hadden, evenals de Hindoe's, beelden van de planeten en afgodsbeelden in hun tempels."
?Welke geboden heeft God ons gegeven door zijnen profeet, den verheven Zurthost?"
?Vele geboden, doch ik geef u het voornaamste, dat gij u altijd moet herinneren en waardoor gij u moet laten leiden:
?God als Eén te erkennen. Den profeet, den verheven Zurthost als zijn waren profeet te eeren. Zijn godsdienst en het Avesta, door hem gebracht, als ontwijfelbaar waar aan te nemen. Te gelooven in de goedheid van God. Geen der geboden van den Mazde?stischen godsdienst ongehoorzaam te zijn. Booze daden vermijden, goede daden verrichten, vijfmaal 's daags bidden. Te gelooven in vergelding en gerechtigheid op den vierden dag na den dood.25 Op den hemel te hopen en de hel te vreezen. Zonder twijfel te gelooven in den dag der algemeene vernietiging en reiniging (van alle zielen, die lijden). Altijd te bedenken, dat God doet, wat Hij wil en zal doen, wat Hij wil. Eenig lichtend voorwerp aan te zien als wij God aanbidden."
?Als wij eenige zonde begaan, zal onze profeet ons dan behouden?"
?Nooit moeten wij, volgens ons geloof, eenige zonde begaan: onze profeet, onze gids in het rechte spoor, heeft ons uitdrukkelijk gezegd: ?gij zult ontvangen, naar wat gij doet." Onze daden beslissen over onzen terugkeer in de andere wereld. Als gij deugdzame en vrome daden verricht, zal de hemel uwe vergelding zijn. Als gij zondigt en slechte dingen doet, zult gij in de hel worden gestraft. Daar is niemand dan God, die u kan redden van de gevolgen uwer zonden. Als iemand een zonde begaat, in het geloof dat hij door iemand zal worden gered, zoo zullen, zoowel hij, die hem (hierin) bedriegelijk voorgaat, als de bedrogene veroordeeld zijn tot op den dag van de voleinding der wereld."
?Welke zijn de dingen, waardoor een mensch gezegend en beweldadigd wordt?"
?Door deugdzame daden te doen, mild te geven, voorkomend en need'rig te zijn, zachte woorden te spreken, anderen het goede toe te wenschen, een rein hart te hebben, kennis te verkrijgen, de waarheid te spreken, den toorn te onderdrukken, geduldig te zijn en zichzelf te beheerschen, vriendelijk te zijn, schaamte te gevoelen, behoorlijken eerbied te toonen voor oud en jong, godsdienstig te zijn, uw ouders en leermeesters te eeren. Alle deze deugden zijn de vrienden van goede, de vijanden van slechte menschen."
?Door welke dingen gaat een mensch verloren en wordt hij verlaagd?"
?Door onwaarheid spreken, stelen, dobbelen, met booze begeerten eene vrouw aanzien, verraad plegen, misleiden, boos zijn, anderen kwaad toe wenschen, trotsch zijn, spotten, lui zijn, kwaadspreken, gierig zijn, oneerbiedig zijn, onbeschaamd, oploopend zijn, nemen wat eens anders eigendom is, wraakzuchtig, onzindelijk, hardnekkig, afgunstig zijn, iemand leed berokkenen, bijgeloovig zijn en tegenover anderen booze en vijandige daden plegen.
?Dit zijn de vrienden van den slechte, de vijanden van den deugdzame."
Deze catechismus was de eerste poging om godsdienstig onderricht aan de jeugd te geven. Ook werden de oude, gewijde boeken in de Gujarati taal overgezet, doch: deze vertaling was te letterlijk en daardoor onverstaanbaar.
Daarop stichtte in 1849 Dabadha? Naoroja, (een van de voormannen van het nieuw Parzisme, waaraan ik deze mededeelingen ontleen), ten einde meer invloed uit te oefenen, met andere jonge mannen scholen voor meisjes. Zij noemden zich: ?Letterkundige en Wetenschappelijke Studentenvereniging." Deze Dabadha? Naoroja kwam toen juist van de academie. Hij en zijne vrienden gaven 's morgens en 's avonds les en hadden eerst niet weinig tegen de vooroordeelen van de meerderheid van hun volk te strijden. Doch, zij hielden vol; aanzienlijke jongelieden kwamen hen helpen en de scholen kwamen tot gevestigden stand.
Ook hield men lezingen en stichtte men een Parzistisch weekblad. In 1851 werd eene vereeniging gesticht, met den straks genoemden Dabadha? Naoroja als secretaris, die ten doel had het Mazde?stische geloof van Hindoesche en Mohammedaansche toevoegselen te zuiveren en, door nauwgezette studie der gewijde boeken, tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug te brengen. Deze vereeniging heette ?Rahanumai Mazdiashná" (gids voor de vereerders van éénen God).
Er was tegen deze vereeniging een groote vijandschap: zelfs werd een tegenvereeniging opgericht, die echter spoedig bezweek. Waar het echter gold met Hindoesche en Mohammedaansche ceremoni?n te breken, daar was er groote tegenstand bij de vrouwen, zusters en moeders: die toch immers in het huisgezin den toon aangeven. De meisjesschool evenwel had ook in dezen groot succes. Daar leerden deze meisjes immers dit alles als vooroordeel of bijgeloof kennen. Zij kwamen daardoor van zelf in verzet. ?Neen, moeder," zeiden zij, de kleine schouders ophalend, ?dat is ons geloof niet, dat is niet goed, dat is bijgeloovig." En-de moeder luisterde naar het kind, als zij naar man of broeder niet wilde hooren.
Sedert dien tijd zijn twee geslachten voorbij gegaan. Die kinderen zijn nu zelf moeders en zij zetten de aangevangen hervorming voort.
Ook nog een andere belangrijke schrede tot hervorming werd ongeveer 1853 gedaan. Men weet, dat het oude Parzisme de vrouwen volstrekt niet achterstelde. Evenwel, onder vreemden invloed was er ongelijkheid gekomen: de vrouwen werden weinig geteld. De straks genoemde leider en anderen gingen nu familiesamenkomsten houden en maaltijden, waarbij ook de vrouwelijke leden der familie tegenwoordig waren. Inderdaad hielp dit. Trouwens men kon zich ook beroepen op de volgende woorden van Zarathustra, in de Zend Avesta aangehaald:
?O gij bruiden en bruidegoms, mannen en vrouwen, ik zeg u deze woorden: Leeft in éénen geest; doet te zamen uw godsdienstige plichten in zuiverheid van gedachte, leeft met elkaar in waarheid en door deze dingen zult gij zeker gelukkig worden."
Ook het hebben van meer dan eene vrouw, welk misbruik hier en daar was ingeslopen en wel in dezen vorm, dat men zijne vrouw wegzond om eene andere te nemen, liet men niet onbestreden. Men wist, met eenige moeite, een wet te verkrijgen, waarbij de Parsi's in dezen met dezelfde straffen werden bedreigd als de Engelsche onderdanen.
Ook tegen de, volgens Indische zede gebruikelijke, ook onder de Parsi's ingeslopen kinderhuwelijken trad men op. En wel met zooveel succes, dat ze thans onder hen voornamelijk in Bombay, bijna niet meer voorkomen.
Zoo kwam er dus onder de Parsi's meer belangstelling in hun oude geloof. Evenwel, men bleef geenszins bij de letter daarvan hangen.
Onder den invloed van ?Rahanumai", de straks genoemde vereeniging, kwam men er toe, die oude geschriften meer opzettelijk te onderzoeken. Dit leidde tot de volgende resultaten:26
Vele boeken, tot nu toe voor kanoniek gehouden, waren dit niet. Met uitzondering van de Gātha's gaven de oude boeken niet weer de woorden van Zarathustra, noch van zijne leerlingen. Verder: de godsdienst van Zarathustra werd uit een radicale hervorming geboren: tegenover het polythe?sme predikte deze den dienst van den grooten, verhevenen God als het begin en einde van den waren godsdienst. Hij alleen was de gever van alles. De oude goden en geesten verwierp de profeet, om zich alleen tot God te richten. ?U en u alleen", sprak hij, ?ziet het oog mijner ziel." Het monothe?sme van Zarathustra was ondubbelzinnig, eveneens zijne leer van maar eene vrouw te huwen.
De tegenwoordig Parsi studenten houden vol dat, de boeken van het Avesta (behalve de Gātha's) door priesters zijn saamgevoegd, die na den dood van Zarathustra de oude geesten weer in eere herstelden, zij het ook in ondergeschikte positie: die geesten, welke men onderstelde over het water, het vuur, de aarde en alle groote scheppingen der natuur te regeeren. Ook maakten die priesters, zoo leeren zij, een ritueel en ceremoni?n, die voor hen het meest voordeelig waren. Voorts maakten al de aanroepingen van verschillende geesten geen deel uit van den godsdienst van Zarathustra.
Zij-de tegenwoordige beoefenaars der gewijde Perzische letterkunde-oordeelen dat de Parsi's moeten terugkeeren tot den oorspronkelijken geestelijken, eenvoudigen, zuiveren godsdienst der eerste tijden-en dat uit Zarathustra's woorden volgt, dat slechts de eeuwige beginselen van de regeering van éénen God, zuiverheid in gedachten, woorden en werken voor altijd bindend zijn. Alle gewoonten, ritueel en ceremoni?n, aangenomen volgens tijdsomstandigheden, plaats en beschaving, kunnen veranderd worden, naardat de stoffelijke en geestelijke behoeften der gemeenschap dit eischen.
Daarop leggen de tegenwoordige leiders dan ook den vollen nadruk. Blijven zij dat doen, dan kan zeker de betrekkelijk kleine kring van Parsi's in Indi?, 84,000 op 254 millioen, als zij waarlijk strijdt voor waarheid, gerechtigheid en deugd toch een in menig opzicht heilzamen invloed uitoefenen.
En ook voor ons westerlingen-vaak zoo ver van natuur en waarheid verwijderd-kan het niet anders dan gunstig werken om met den verhevenen, en toch practischen godsdienst van Zarathustra kennis te maken.
Trouwens, de oude Perzen behooren ook tot onze geestelijke voorouders: hun leer van den duivel en de opstanding, van het wereldgericht en de reiniging der boozen, heeft door het Jodendom heen tot in het Christelijk denken zich een plaats verworven. Steeds klaarder komt dit door de nieuwere onderzoekingen aan het licht.
Doch hierop leggen wij nu niet den nadruk. Het leven des menschen een strijd tegen het booze, waarin God hem ter zijde staat, een strijd, die goede vruchten moet en zal dragen, het ware leven geen sombere ascese, maar ijverig arbeiden in de maatschappij: geen dwaze verachting van de wereld der zinnen, maar heiliging van al het aardsche in den geest der gerechtigheid-zie, dat zijn de onsterfelijke waarheden, ons door Zarathustra toegeroepen. Houden wij die in eere!
* * *
1
Iran omvat de landstreek tusschen den Indus ten oosten en de Tigris en Euphraat ten westen, den Oxus ten noorden en de Perzische golf ten zuiden. Perzi? en Medi? vormen hiervan gedeelten.
2
Anquetil du Perron. Zend-Avesta, ouvrage de Zoroastre en 3 vol. 4o, Paris 1771.
3
zij zijn: de oude Gātha's, de jongere Gātha's en het jonger Avesta.
4
zie bladz. 8 en 9 van dit werk.
5
Yasna 44, 3–7.
6
Yasna 31, 11.
7
Yasna 44. 3, 4, 7.
8
zie blz. 8.
9
zie bladz. 250 enz.
10
Zij zijn dus: Vohumanō, Asa, Armaiti, Khsatra, Haurvatāt en Ameretāt.
11
zie blz. 251.
12
Dit gebed luidt: Waar het gewenschte (ware) leven is, daar is de ordening uit gerechtigheid (Asa), die de daden des levens van vromen zin schept en behoort aan Mazda Ahura het rijk, dat hij geschapen heeft tot bescherming der vervolgde geloovigen.
13
Zie blz. 251.
14
Tevens vuurgod en wel god van het bliksemvuur, dat de bovenaardsche wateren doet stroomen.
15
Hemelsche geesten.
16
De onderdanen van koning Yima, de menschen der oudheid, werden niet ouder dan dien leeftijd: zij hadden een eeuwige jeugd.
17
Zie Brahmanisme, blz. 8.
18
Vayua, de god van den dampkring, is slechts aanbiddelijk voorzoover hij tot Asa's rijk behoort.
19
of: na.
20
In den hier aangehaalden tekst wordt gedacht aan dienaren van Mazda, die zelfs hun bebouwde velden en de heilige stroomende wateren verlaten om niet met de daēvadienaren besmet te worden.
21
Het zaad en de adem hadden ook hun kracht aan het vuur te danken. Bij het gebed hield de Mazda-dienaar een linnen doek voor den mond om het ?vuur van den adem" zuiver te houden.
22
Zie Brahmanisme blz. 11.
23
Dakhma's geheeten.
24
?Kibleh", letterlijk: het tegenovergestelde, dus: het tegenbeeld. We denken hierbij aan een bekend Hervormd Kerkgezang, namelijk Gezang 15:1, daar heet het o.a. van de zon: ?Zij is de spiegel, die ons 't beeld, Van uwe volheid mededeelt En uitlokt tot vertrouwen."
25
Drie dagen lang liet men een lijk geheel onaangeroerd. Volgens het Zend-Avesta was eerst daarna de scheiding tusschen lichaam en ziel volkomen.
26
Prof. C. P. Tiele kwam tot dezelfde resultaten in zijn werk ?Geschiedenis van den Godsdienst in de Oudheid", Deel II. 1ste helft. De godsdienst onder de Iranische volken.
Bibliographie.
G. H. Lamers. De wetenschap van den godsdienst. (Historisch deel), in Nieuwe Bijdragen voor Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel VII en deel IX.
P. D. Chantepie de la Saussaye. Lehrbuch der Religionsgeschichte. Freiburg 1887. J. C. B. Mohr.
P. D. Chantepie de la Saussaye. Vier schetsen uit de Godsdienstgeschiedenis. Utrecht. C. H. E. Breijer 1883.
Religious Systems of the World (a collection of addresses). London. Swan Sonnenschein & Co. 1901.
Monier Williams. Religious Thought and Life in India. Part I. Vedism, Brahmanism and Hinduism. London. John Murray. 1883.
H. Oldenberg. Buddha, sein Leben, seine Lehre, seine Gemeinde. Berlin. W. Hertz. 1881.
T. W. Rhys Davids. Buddhism. London 1899. (Society for promoting Christian Knowledge).
A. Lillie. Buddha and Buddhism. Edinburgh. T. Clark. 1900.
E. Arnold. Het licht van Azi?, vertaald door Dr. H. Meyboom. Amsterdam 1881.
H. Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof in Burma) vert. door F. Ortt. 's Gravenhage. ?Drukkerij Vrede" 1900.
M. von Brandt. Die Chinesische Philosophie und der Staatsconfucianismus. Stuttgart. Strecker & Moser 1898.