Chapter 9 No.9

Tot aan de Obi-rivier.

Wij moeten nog eens terugkomen op de twee russen, die het noodlot met de familie Cascabel in aanraking had gebracht.

Het ware niets meer dan natuurlijk geweest indien zij, uit dankbaarheid voor de manier waarop zij ontvangen en behandeld werden, alle booze plannen hadden laten varen; maar dit was helaas niet het geval. Ortik en Kirschef, die als straatroovers met de bende van Karnof reeds zooveel op hun geweten hadden, dachten alweder aan nieuwe euveldaden. De Schoone Zwerfster en vooral het geld, dat Tchou-Tchouk aan Sergius teruggegeven had, wekten hunne hebzucht op. Zij hoopten onder eene vermomming als kunstenmakers naar Rusland terug te keeren en daar hun rooversbedrijf weder optevatten. Teneinde dit plan te kunnen volvoeren, moesten zij zich eerst van hunne reisgenooten ontdoen en deze brave lieden, wien zij hunne vrijheid verschuldigd waren, met snooden ondank beloonen. Maar daar zagen zij niet tegen op.

Met hun beiden zagen zij echter geen kans om iets uitterichten. Daarom wezen zij de karavaan den weg naar eenen pas over het Oeral gebergte, die door kwaad volk onveilig gemaakt werd. Daar dachten zij helpers te zullen vinden, en zooveel roovers als zij noodig hadden te kunnen overhalen om gezamenlijk eenen aanval op de Schoone Zwerfster te doen.

Niemand kon op de gedachte komen dat zij iets kwaads in den zin hadden. Zij toonden zich behulpzaam en gaven niet de minste aanleiding om hen te wantrouwen. De anderen voelden zich tot hen niet bijzonder aangetrokken, maar hadden geen reden om over hen te klagen; alleen Kayette koesterde eene achterdocht waar zij zich geen rekenschap van wist te geven. Een oogenblik had zij zich verbeeld dat het de stem van Kirschef geweest was, die zij in den nacht toen Sergius door roovers op de Alaskische grens overvallen werd, gehoord had. Maar het scheen immers niet mogelijk dat die moordenaars en de twee schipbreukelingen, die zij op de Liakhoff-eilanden hadden aangetroffen, dezelfde personen waren? Daarom liet Kayette, al hield zij de twee vreemdelingen in het oog, zich geen woord over hare ongegronde vermoedens ontvallen.

Van den anderen kant koesterden Ortik en Kirschef, die zonder het te weten bij het Indiaansche meisje in een kwaad blaadje stonden, achterdocht ten opzichte van Sergius. Zij wisten dat hij op de Alaskische grens gevaarlijk gewond was, dat de familie Cascabel hem gevonden en verpleegd en naar Sitka gebracht had. Dit liet zich zeer goed hooren. Maar waarom was hij, eenmaal genezen, niet te Sitka gebleven? Waarom was hij met den kunstenmakerstroep naar Port-Clarence getrokken? Waarom maakte hij nu met hen den heelen tocht door Siberi? mede? Het was minst genomen vreemd, dat een rus onder een franschen kermistroep verzeild geraakt was.

Hierover pratende, zeide Ortik op een goeden dag tegen Kirschef:

-Zou het niet kunnen zijn dat die mijnheer Sergius zijn best doet om naar Rusland terugtekeeren zonder dat iemand acht op hem slaat? Daar moeten wij achter zien te komen, want er is misschien voor ons een voordeeltje uit te halen.

Zonder dat hij er iets van vermoedde, werd Sergius dus door de beide russen bespied, in de hoop dat hij zich op de eene of andere manier zijn geheim zou laten ontvallen.

Den 23sten April kwamen zij over de grens van het land der Jakoeten en in dat der Ostiakken. Dit is een van de armoedigste en minst beschaafde Siberische stammen, ofschoon er in dit gedeelte des lands ook welvarende streken worden aangetroffen, waartoe vooral de omtrek van Bérezow behoort.

Zoodra de Schoone Zwerfster een der Ostiakken-dorpen doortrok, hadden onze reizigers gelegenheid het onderscheid op te merken tusschen deze plaats en de schilderachtige, nette woonplaatsen der Jakoeten. De woningen waren ellendige hutten, nauwelijks goed genoeg voor beesten en waaruit zulk een verpestende walm naar buiten kwam, dat het haast niet mogelijk scheen er adem in te halen.

Ook de bewoners zagen er terugstootend uit. Niet ten onrechte werd er in een aardrijkskundig werk, dat Jan onder zijn kleinen boekenschat bezat, van hen gezegd:

-De Ostiakken in noordelijk Siberi? beveiligen zich tegen de koude door eene bijzondere soort van kleeding, namelijk eene dikke laag vuil en vet op hunne huid en daarover heen een rendierenvel!

Hun voedsel bestaat bijna uitsluitend uit visch, die zij halfgaar, en uit vleesch dat zij in het geheel niet koken of braden.

Dit alles is intusschen alleen van toepassing op de nomadische Ostiakken, die in de steppen rondzwerven, maar niet op degenen die in de grootere plaatsen hun vast verblijf hebben. In het stadje Starokhantaskii vonden onze reizigers eene bevolking die er tamelijk welvarend en beschaafd uitzag, ofschoon zij zich tegenover vreemdelingen weinig vriendelijk of gastvrij toonde.

De vrouwen waren met blauwe inkt getatoueerd. Hare kleeding bestond uit eene vakocham, eene soort van rooden sluier met blauwe strepen; uit een veelkleurige rok en een lijfje van lichtere kleur, dat meestal slecht paste en daardoor hare figuur leelijk maakte, en uit een breeden gordel met belletjes opgeschikt, welke bij iedere beweging rinkelden even als het bellentuig van een spaanschen muilezel.

De mannen hadden in den winter-en ook in dezen tijd van het jaar was dit met sommigen nog het geval-veel van beesten, want zij waren in huiden gehuld met het haar naar buiten. Hun hoofd was bedekt met eene kap van maltza- of parba-vel met spleten er in voor de oogen, den mond en de ooren. Het was niet mogelijk iets van hun gelaat te onderscheiden, maar dit was waarschijnlijk voor niemand een groot ongeluk.

Op haren weg kwam de Schoone Zwerfster meermalen verscheidene sleden, narkos genaamd, tegen. Deze voertuigen worden getrokken door drie rendieren, met een eenvoudigen riem die onder hunne buik doorgaat en met een leidsel dat aan hunne horens bevestigd is. Aldus bespannen, kunnen de narkos eenen afstand van zeven of acht mijlen afleggen zonder dat de rendieren rust noodig hebben.

De rendieren welke den reiswagen trokken, waren tot zulk eene krachtsinspanning niet in staat, maar er viel toch niet over ze te klagen, want de dieren waren gewillig en mak.

Sergius maakte bij zekere gelegenheid de opmerking dat het zaak zou zijn de rendieren door paarden te vervangen, zoodra zij zich die konden aanschaffen.

-Waarom, als ik vragen mag? antwoordde Cascabel. Waartoe zou die uitgaaf dienen? Zoudt gij denken dat onze rendieren niet sterk genoeg zijn om ons naar Rusland te brengen?

Deze voertuigen worden getrokken door drie rendieren. (Zie blz. 126.)

-Indien wij naar het Noorden van Rusland op weg waren, antwoordde Sergius, zou ik er geen zorg over hebben, maar nu wij naar Midden-Rusland moeten, is het een ander geval. Rendieren zijn niet tegen warmte bestand; zij zijn dan spoedig moede en eindelijk in het geheel niet meer tot werken in staat. Tegen het einde van April trekken zij dan ook in groote troepen naar het Noorden of naar de hooge vlakten van het Oeral-gebergte, die altijd met sneeuw bedekt liggen.

-Welnu, mijnheer Sergius, als wij op de grens zijn zullen wij zien wat ons te doen staat. Het zou mij werkelijk spijten als wij ons rendierenspan moesten laten schieten, want het zou een prachtig effect maken als ik op de kermis te Perm kon komen met eene kudde van twintig rendieren vóór den reiswagen der familie Cascabel!

-Zoo iets zou zeker nooit vertoond wezen, antwoordde Sergius lachende.

-Een zegetocht zou het zijn. Een zegetocht, zeg ik u! Maar nu wij daarover spreken, denk ik aan iets anders. Het is immers goed afgesproken dat graaf Narkine deel uitmaakt van mijnen troep, en dat hij als het er op aan mocht komen, het niet beneden zich zal achten om voor het publiek op te treden?

-Dat is eene afgedane zaak.

-Dan moet gij ook uwe oefeningen in de goochelkunst niet verzuimen, mijnheer Sergius. De kinderen en die twee russische matrozen denken dat gij het voor uw pleizier doet, en om hen hebben wij ons dus niet te bekommeren. Maar weet gij wel dat ge reeds aardig begint aan te leeren?

-Dat kan haast niet anders, vriend Cascabel, met zulk eenen meester als gij!

-Gij zijt al te vriendelijk, mijnheer Sergius, maar ik verzeker u dat gij van de natuur een schoonen aanleg voor de kunst gekregen hebt. Met een weinig oefening zoudt gij een kunstenmaker kunnen worden van meer dan gewone bedrevenheid, en gij zoudt niet voor niemendal met het bakje behoeven rond te gaan.

Den 6den Mei kwam de Schoone Zwerfster aan den oever van de Jenise?-rivier, ongeveer honderd mijlen van het Jege-meer.

Dit is eene van de hoofdrivieren door welke Siberi? besproeid wordt. Hare monding is gelegen in den zeeboezem die denzelfden naam draagt, op den zeventigsten breedtegraad in de Noordelijke IJszee.

Op de geheele oppervlakte der breede rivier was nu geen ijs meer te zien. Tusschen de beide oevers ging een groote veerpont voor personen en rijtuigen heen en weer. Op deze werd ook de reiswagen met al zijn toebehooren overgezet, maar het veergeld was tamelijk hoog.

Aan den overkant strekte de steppe met haar oneindigen gezichteinder zich weder uit. Herhaaldelijk zagen zij zwervende Ostiakken, die in het open veld hunne godsdienstplichten vervulden. Deze lieden zijn voor het grootste gedeelte gedoopt, maar de leer van het Christendom is nog niet diep bij hen ingedrongen en de heidensche Sha?tan-afgodsbeelden worden nog altijd door hen vereerd. Dat zijn zware stukken hout met menschen-gezichten er in uitgehouwen. In ieder huis, groot of klein, vindt men zulk een voorwerp in het klein, met een koperen kruis er boven.

Het schijnt dat de priesters der Ostiakken, die Schaman genoemd worden, uit deze dubbele godsvereering vrij wat voordeel trekken, terwijl zij ook op het bijgeloovige volk, dat de denkbeelden der christenen met die der heidenen op zonderlinge wijze door elkander wart, een grooten invloed hebben. Men moet het gezien hebben om te weten met welken eerbied zij hunne houten afgodsbeelden naderen, en met welke stuiptrekkingen en verdraaiingen van het lichaam hunne gebeden gepaard gaan.

De eerste keer dat zij een zestal van zulke biddende Ostiakken tegenkwamen, kreeg die kwajongen van een Sander het in zijn hoofd hen na te doen, door op zijne handen te loopen, achter- en voorover te duikelen, allerlei bokkesprongen te maken en te eindigen met eenen luchtsprong als een karper op het droge.

Zijn vader maakte zich daar in het geheel niet boos over.

-Ik zie, mijn jongen, zeide hij, dat ge van uwe lenigheid niets verloren hebt. Dat doet mij heel veel pleizier. Maar wij moeten ons nu ook blijven oefenen en aan de kermis te Perm denken. De eer van de familie Cascabel is er mede gemoeid!

De geheele reis, van de monding van de Lena af, was zonder veel vermoeienis afgelegd kunnen worden. Nu en dan moest de Schoone Zwerfster dichte wouden van denne- en berkeboomen omtrekken, dewijl daar dwars doorheen geen weg te vinden was. Dit brak een weinig de eentonigheid van den tocht door de vlakte.

Over het algemeen was het land weinig bevolkt. Soms legden zij mijlen af zonder een gehucht of een huis te zien. In verhouding tot de oppervlakte des lands is de bevolking zeer dun gezaaid, en zelfs de afdeeling Bérézow, die het meest welvarend is, heeft maar vijftienduizend inwoners op eene oppervlakte van drieduizend kilometers. Daarentegen, en misschien door diezelfde oorzaak, is er verbazend veel wild op de vlakten.

Sergius en Jan konden dus naar hartelust hunne liefhebberij voor de jacht bevredigen en de provisiekamer van moeder Cascabel voer daar wèl bij. Niet zelden ging Ortik met hen mede en hij toonde ook bij zulke gelegenheden dat hij een man was van meer dan gewone handigheid. Bij duizenden zagen zij de hazen soms over de steppe loopen en het gevederde wild vloog in zwermen door de lucht. Ook zagen zij elanden, wilde rendieren en zelfs groote wilde zwijnen. Dit zijn gevaarlijke beesten en onze jagers waren wel zoo voorzichtig ze niet op te jagen.

De vogels waren meest eenden, duikelaars, ganzen, lijsters, korhoenders, ooievaars, witte patrijzen en enkele soorten die zij niet kenden. Zij hadden ze dus voor het kiezen. Wanneer het eens gebeurde dat zij het een of ander geschoten hadden dat niet goed klaar te maken was, dan liet Cornelia het maar aan de honden over, die er zich aan vergastten.

Bij zulk eenen overvloed van wildbraad leidden zij natuurlijk een goed leven, veel te goed zelfs naar Cascabel's oordeel. Hij hield hun dan ook den plicht van ieder kunstenaar voor, om matig te zijn in eten en drinken.

-Past op, kinderen, zeide hij, dat ge niet vet wordt. Het vet, ziet ge, maakt de geledingen stroef. Het is de ergste vijand van een acrobaat. Jullie eet veel te veel. Je moet matig zijn, voor den drommel. Ik geloof waarachtig Sander, dat je al een buik begint te krijgen! En dat op jou leeftijd! Foei! Schaamt ge je niet?

-Maar vader, ik verzeker u....

-Je hebt mij niets te verzekeren. Ik heb grooten lust om je elken avond te meten en als ik merk dat er iets naar buiten puilt, dan duw ik het weer naar binnen. Die Kruidnagel wordt ook al met den dag dikker!

-Ik patroon?

-Ja jij, en het komt volstrekt niet te pas dat een paljas er een buik op nahoudt, vooral niet als hij Kruidnagel heet. Het einde zal nog zijn dat je zoo rond wordt als een bierton!

-Ten minste wanneer ik op mijn ouden dag niet meer krijg van een boonenstaak, was de wijsgeerige opmerking van Kruidnagel, terwijl hij zijn broek wat nauwer toeknoopte.

Niet lang daarna trok de Schoone Zwerfster de Taz-rivier over. Deze komt uit in de Jenise?-baai. De overtocht geschiedde nagenoeg ter plaatse waar hun weg den noordpoolcirkel sneed. Van dat oogenblik af waren zij dus in de gematigde luchtstreek. Hieruit blijkt dat zij sedert hun vertrek van de Liakhoff-eilanden in sterk schuinsche richting naar het Zuidwesten waren getrokken.

Van deze gelegenheid maakte Sergius, naar wien zij altijd gaarne luisterden, gebruik om aan zijne reisgenooten uit te leggen wat de poolcirkel is en hoe het komt dat de zon binnen de ruimte, besloten door die kromme lijn, des zomers nooit hooger rijst dan drie?ntwintig graden boven den gezichteinder.

Jan, die reeds het een en ander van de beweging der aarde en der hemellichamen wist, kon de beschrijving van Sergius zonder veel moeite volgen, maar Cascabel spande te vergeefs alles in wat hem aan hersenen gegeven was; het gelukte hem niet zich eene voorstelling van den poolcirkel te maken.

-Op het punt van cirkels, zeide hij, ken ik niets anders dan de hoepels waar de rijdsters in een paardenspel doorheen springen. Maar dat is geen reden om dien cirkel, waar wij nu overheen zijn, niet met een glas te herdenken.

Er werd dus eene flesch brandewijn opengetrokken ter eere van den poolcirkel, even als de zeelieden gewoon zijn het passeeren van de evennachtslijn feestelijk te vieren.

De overtocht van de Taz ging niet heel gemakkelijk. Er voer geene veerpont tusschen de oevers dezer smalle rivier, zoodat zij eene doorwaadbare plaats moesten zoeken, hetgeen hen verscheidene uren ophield. De twee Russen toonden bij deze gelegenheid weder veel ijver. Meer dan eens moesten zij tot hun midden door het water waden ten einde de wielen van den wagen uit het zand, waarin ze gezakt waren, te trekken.

Den 16den Mei kwamen zij aan de Pour-rivier. Het overtrekken daarvan ging minder bezwaarlijk, want deze rivier is niet alleen smal, maar veel minder diep en de stroom is lang zoo snel niet als op de Taz.

In de eerste dagen van Juni werd de warmte bijna ondragelijk, iets dat altijd onbegrijpelijk schijnt wanneer er sprake is van zulke noordelijke landen. Gedurende de tweede helft van de maand rees de thermometer tot vijfentwintig en dertig graden van de honderddeelige schaal, en aangezien er in de steppe niet de minste schaduw te vinden is, hadden onze reizigers grooten hinder van deze ongewone hitte. Ook de nachten brachten weinig verademing, want in dezen tijd van het jaar zinkt de zon slechts gedurende weinige oogenblikken achter den effen gezichteinder der grenzenlooze vlakte weg. De witgloeiende schijf verdwijnt slechts even in het Noorden en begint bijna terstond weder te rijzen.

-Die zon verveelt mij, klaagde Cornelia, terwijl zij haar bezweet gelaat afveegde. Het lijkt wel een oven. Was het nu nog maar winter.

-Als de zon in den winter scheen, antwoordde Sergius gekscherende, zou het geen winter zijn, maar zomer.

Er werd eene flesch brandewijn opengetrokken ter eere van den poolcirkel. (Zie blz. 131.)

-Precies, merkte Cascabel op. Maar één ding vind ik verkeerd ingericht, namelijk dat wij nu geen enkel stukje ijs hebben om ons op te frisschen, terwijl wij maanden achtereen meer ijs gehad hebben dan ons lief was.

-Maar vriend Cascabel, als wij nu ijs hadden, dan hadden wij ook weer last van koude en in dat geval....

-Zouden wij het ook niet warm hebben, dat klopt.

-Ten minste, als het niet tusschen beide, half warm en half koud was, meende Kruidnagel te moeten zeggen.

-Dat klopt ook weer, stemde Cascabel toe. Maar met dat al is het nu onbehoorlijk heet!

De jagers lieten zich intusschen door de warmte niet afschrikken, alleen gingen zij in de vroege morgenuren op weg en niet zelden maakten zij een mooien buit. Op een goeden dag deed Jan zelfs een buitengewoon gelukkig schot op zulk een groot dier, dat het heel wat moeite kostte om het naar de Schoone Zwerfster te krijgen. Het had korte, roodachtige haren van voren, die in den winter grijs waren geweest. Over zijn rug liep een geelachtige streep, even als over den rug van een muildier. Het had lange horens, die in een sierlijken boog boven den kop bijeen kwamen, waaruit volgde dat het een mannetje was.

-Wat een mooi rendier! riep San der.

-Hoe zijt ge er toe kunnen komen om zulk een lief beest te schieten, zeide Napoleona verwijtend tegen haar oudsten broeder.

-Wel, om het op te eten, zusje.

-Ik houd zooveel van rendieren.

-Nu als ge zooveel van ze houdt, hernam Sander, dan zult ge uw hart kunnen ophalen, want ieder zal er eene goede portie van kunnen krijgen.

-Heb maar geen spijt, kindlief, troostte Sergius haar. Het is geen rendier.

-Wat voor een beest is het dan? vroeg Napoleona.

-Het is een argali.

Dit zijn dieren die des winters op de bergen verblijf houden en in den zomer naar de vlakte afdalen. Eigenlijk is het eene soort van schapen, maar verbazend groot. Sergius had het dadelijk herkend.

-Welnu Cornelia, zeide Cascabel, als het dan een schaap is, kunt gij ons op geroosterde schapenkarbonade tracteeren.

Dit gebeurde ook inderdaad en aangezien het argali-vleesch bijzonder smakelijk is, vreezen wij dat bij deze gelegenheid de buik van Cesar Cascabel zelven meer in omvang toenam dan met zijn beroep in overeenstemming was.

Van hier af hadden zij een heel eind door eene dorre en onvruchtbare streek lands te trekken vóór dat zij aan de Obi-rivier kwamen. De Ostiakken-dorpen werden hoe langer hoe zeldzamer, ternauwernood kwamen zij enkele groepen zwervende inboorlingen tegen, die op weg waren naar de in het Zuiden gelegen bewoonde plaatsen. Niet zonder opzet trok Sergius bij voorkeur door het minst bevolkte deel des lands en vooral wilde hij Berezow vermijden, eene stad van eenige beteekenis die een klein eind aan gene zijde van de Obi gelegen is. Zij wordt omringd door prachtige cederbosschen en is tegen een steilen heuvel aangebouwd, waar de torenspitsen der beide kerken tegen afsteken. De Sosva-rivier stroomt langs de stad en wordt aanhoudend door booten en vaartuigen bevaren, want het is hier een middelpunt van het handelsverkeer, dat uit alle deelen van noordelijk Siberi? naar deze plek stroomt.

De Schoone Zwerfster zou, indien zij haren weg over Berezow genomen had, de algemeene opmerkzaamheid daar getrokken hebben en de politie had wel eens lust kunnen krijgen om de familie Cascabel wat meer van nabij optenemen. Daarom was het veiliger niet alleen de stad, maar ook het geheele district Berezow te vermijden. Een politieman is nu eenmaal wantrouwend van aard en wanneer het bovendien kozakken zijn, kan men niet beter doen dan in het geheel niet met hen in aanraking te komen.

Bij deze gelegenheid merkten Ortik en Kirschef evenwel duidelijk dat Sergius niet veel lust had om zich te Berezow te vertoonen en dit versterkte hen in hun vermoeden dat deze rus er op uit was om zonder dat iemand hem in de gaten kreeg in Rusland te komen.

In de tweede week van Juni wijzigden zij hunne richting dus zooveel als noodig was om ten Noorden van de afdeeling Berezow om te trekken. Dit vorderde trouwens slechts eenen omweg van niet meer dan eene mijl of tien. Den 16den Juni kwam de karavaan aan eene groote rivier, die zij eenen tijd lang volgden en aan den rechteroever waarvan zij des avonds hun leger opsloegen.

Dit was de Obi-rivier.

De Schoone Zwerfster had nu weder vierhonderd mijlen achter den rug sedert zij de Pour overgetrokken was. Slechts een honderdtal mijlen scheidden haar nog van de grens van Europa. Het Oeralgebergte, dat den scheidsmuur tusschen de beide werelddeelen vormt, zou met zijne hooge toppen spoedig aan den gezichteinder verrijzen.

            
            

COPYRIGHT(©) 2022