/0/12547/coverbig.jpg?v=7e01090d83e151bbeaa64acdd720a156)
Van de Obi naar het Oeral-gebergte.
De Obi-rivier wordt gevoed door de wateren die van het Oeralgebergte afstroomen en heeft in het Oosten een aantal zijarmen. Hare lengte is vierduizend vijfhonderd kilometer en de uitgestrektheid van haar stroomgebied is niet minder dan driehonderd-dertig millioen hectaren.
Deze groote rivier zou de natuurlijke aardrijkskundige grens tusschen Azi? en Europa kunnen wezen, indien de Oeral-bergen niet een weinig meer naar het Oosten eene scheiding maakten. Van den zestigsten breedtegraad af loopt de rivier bijna evenwijdig met het gebergte. De Obi neemt haren weg naar den grooten zeeboezem die denzelfden naam draagt, en de laatste vertakkingen van het Oeralgebergte verdwijnen in de diepte der Kara-zee.
Sergius en zijne reisgenooten hadden op den rechteroever halt gemaakt en overzagen van daar den breeden waterspiegel, die als bezaaid ligt met eene menigte eilanden, waar wilgeboomen welig op tieren. Tegen de oevers dier eilanden stonden waterplanten met scherpe, smalle armen, waar frissche bloemen aan ontloken waren. Zoowel boven- als benedenstrooms gleden eene menigte vaartuigen over het heldere, frissche water, dat nog zuiver is van alle smetten, zooals het is komen afstroomen uit de hooge bergen waar het ontstaan is.
Er was een geregelde overzetdienst op de Obi, zoodat de Schoone Zwerfster zonder oponthoud den linkeroever bereikte, waar het stadje Mouji gelegen is.
Dit stadje is eigenlijk maar een dorp. Er bevond zich geen militaire bezetting, zoodat graaf Narkine ook hier niet het minste gevaar kon loopen. Intusschen was het noodig dat zij de plaatselijke autoriteiten niet voorbijgingen want zij stonden nu op het punt van de Oeral-passen in te trekken en de russische politie laat niemand op de grenzen door, die niet in staat is zijne behoorlijk afgeteekende papieren te vertoonen. Daarom besloot Cascabel zijne paspoorten door den burgemeester van Mouji te laten waarmerken. Was dat eenmaal geschied, dan was Sergius officieel erkend als tot zijnen troep te behooren en kon hij zich verder in dezelfde hoedanigheid overal heen begeven zonder de russische politie reden tot eenige aanmerking te geven.
Jammer genoeg dat dit geheele, zoo voortreffelijk beraamde plan, door een ongelukkig toeval gevaar liep te mislukken. Dat die Ortik en Kirschef er ook moesten zijn om alles in de war te brengen! Hun duivelsche toeleg was het, de Schoone Zwerfster door een van de gevaarlijkste passen van het Oeral-gebergte te voeren, waar het niet lang duren zou of zij moest de prooi van de eene of andere rooverbende worden.
Cascabel kon dit echter evenmin vermoeden als hij in staat zou geweest zijn er iets tegen te doen. Hij wenschte zichzelf dan ook reeds geluk met den voorspoedigen afloop zijner avontuurlijke onderneming. Het geheele Westen van Amerika en het geheele Noorden van Azi? was hij doorgetrokken, en hij bevond zich nu op geen grooter afstand meer dan een honderdtal mijlen van Europa. Hij noch zijne vrouw of hunne kinderen hadden eenig nadeel van deze lange gevaarvolle reis ondervonden; allen waren zoo gezond als visschen. Een oogenblik slechts was aan Cascabel de moed ontzonken; dat was toen hun in de Behringstraat de groote ramp overkomen was en zij in de Noordelijke IJszee aan het drijven waren geraakt. Maar zij waren ten minste niet alleen aan de wilden van den Liakhoff-archipel ontkomen, maar deze hadden hun zelfs de middelen verschaft om met de Schoone Zwerfster den tocht naar Europa voorttezetten.
-Wat God doet, is in den regel wèlgedaan, merkte Cascabel op als slotsom van zijne overdenkingen.
Zij hadden besloten een etmaal in het dorp Mouji doortebrengen en werden in dat voornemen versterkt door de vriendelijke en voorkomende wijze waarop de inwoners hen ontvingen.
De burgemeester van het dorp, de gorodintschy, rekende zich verplicht de vreemde bezoekers te komen opnemen, en aangezien hij ten opzichte van buitenlanders een weinig wantrouwend was, vroeg hij Cascabel naar zijne papieren. Deze waren in orde en onder het personeel van den troep stond ook Sergius vermeld.
Dit vond de dorps-magistraat wel wat zonderling, dat er een landgenoot van hem zich bevond bij een gezelschap fransche kunstenmakers. Hij gaf zijne verwondering hiervoor te kennen.
Cascabel maakte hem echter opmerkzaam dat er wel is waar een rus bij hem was, maar ook een amerikaan namelijk Kruidnagel, en eene indiaansche, namelijk Kayette. Hij vroeg alleen of de personen, die zich bij hem aansluiten wilden, eenig talent hadden, maar nooit uit welk land zij kwamen. Hij voegde er vervolgens bij dat hij en zijne mede-kunstenaars zich gelukkig zouden rekenen indien "mijnheer de burgemeester"-het woord gorodintschy was voor Cesar niet uittespreken-hun de eer wilde aandoen om hen in zijne tegenwoordigheid te willen zien werken.
Dit nam het hoofd van het plaatselijke bestuur met groote welwillendheid aan en hij beloofde na de voorstelling Cascabel's papieren te zullen afteekenen.
Over Ortik en Kirschef, die voorgesteld werden als twee russische matrozen, die schipbreuk geleden hadden en naar hunne woonplaats op weg waren, werd niet het minste bezwaar gemaakt.
Dienzelfden avond begaf het geheele gezelschap zich dus naar de woning van den gorodintschy.
Dit was een vrij groot huis, heelemaal lichtgeel geverfd, welke kleur wijlen keizer Alexander I bijzonder gaarne zag. Aan den wand in de pronkkamer hing eene afbeelding van de heilige maagd, omringd van eenige russische heiligen, die zeer vreedzaam uit schilderijlijsten van zilverkleurige stof de wereld inkeken. Banken en stoelen waren gereed gezet voor den burgemeester, voor zijne vrouw en hunne drie dochters, en een half dozijn van de voornaamste inwoners van Mouji waren uitgenoodigd om het feest bijtewonen. Wat de gewone burgerij aangaat, deze stond vóór het huis op eenen hoop en deed haar best om door de vensters heen iets te zien te krijgen van hetgeen er binnen voorviel.
De troep van Cascabel werd door de toeschouwers zeer welwillend ontvangen. De vertooning begon dadelijk en het bleek dat zij in den tijd, gedurende welken zij zich niet hadden kunnen oefenen, niet veel achteruitgegaan waren. Sander's gymnastische toeren werden zeer toegejuicht en de kleine Napoleona, die, aangezien er geen koord gespannen kon worden, eene danspas op den gewonen vloer uitvoerde, bekoorde ieder door hare bevalligheid. De behendigheid van Jan in het balanceeren met flesschen, borden, ringen en ballen wekte ieders verbazing. Cascabel zelf toonde zich, door de gehardheid en de kracht zijner spieren, de waardige echtgenoot van de sterke Cornelia, die op hare uitgestrekte armen twee deftige burgers door de kamer droeg en hiermede luiden bijval inoogstte.
Wat Sergius betreft, deze voerde met vrij veel behendigheid eenige goocheltoeren uit, die hij van zijn waardigen leermeester had afgezien. De lessen droegen dus reeds goede vruchten, want de burgemeester kon nu niet de minste achterdocht koesteren over de aanwezigheid van den rus in een franschen kermistroep.
Gedurende de voorstelling werden er confituren, koeken met rozijnen en uitmuntende thee rondgediend. Nadat alles afgeloopen was maakte de gorodintschy geen bezwaar meer om Cascabel's papieren afteteekenen, zoodat de Schoone Zwerfster nu zonder moeilijkheid door alle russische autoriteiten doorgelaten kon worden.
Wij moeten hier nog bijvoegen dat de burgemeester, die er naar het scheen warmpjes inzat, Cascabel eene belooning van twintig roebels aanbood, als prijs voor de vertooning.
Cascabel had eerst lust om hiervoor te bedanken, maar hij bedacht bijtijds dat zulk eene weigering, van een reizenden kunstenmakerstroep, misschien achterdocht had kunnen wekken.
-Twintig roebels, zeide hij bij zichzelf, zijn toch altijd de moeite waard om aantenemen.
Hij stak dus het geld in zijn zak onder eenen stortvloed van welsprekende dankbetuigingen.
Den volgenden dag werd er rust gehouden. Zij hadden het een en ander aan te koopen, zooals meel, rijst, boter en verschillende dranken, die Cornelia tegen matige prijzen aanschafte. Vleesch in bussen was er in dit dorp niet te krijgen, maar er zou gedurende de reis van de Obi tot het Oeral-gebergte wel weder overvloed van wild te vinden zijn.
Al deze inkoopen werden in den voormiddag gedaan. Aan het middagmaal was ieder vroolijk gestemd, ofschoon Jan en Kayette niet zonder beklemming het einde der reis zagen naderen. Kwamen zij op de plaats hunner bestemming, dan was immers ook het oogenblik van scheiden daar. Het was nu voor niemand een geheim meer hoeveel zij van elkander hielden, en ieder begreep dus ook dat zij liefst niet meer van elkander af zouden gaan.
De vraag was echter wat Sergius doen zou nadat hij zijnen vader, prins Narkine, had opgezocht. In Rusland kon hij niet blijven. Zou hij dus weder naar Amerika gaan, of zou hij er de voorkeur aan geven om in Europa te blijven? Zooals wel te begrijpen is, dacht Cascabel hier dikwijls over na. Dienzelfden avond stelde hij dus aan Sergius voor om samen eene wandeling buiten het dorp te gaan maken, en deze, die wel begreep dat Cascabel hem alleen wenschte te spreken, stemde terstond daarin toe.
De twee russische matrozen namen voor dien avond afscheid van de familie en gingen in eene herberg te Mouji den nacht doorbrengen.
Sergius en Cascabel verlieten dus samen de Schoone Zwerfster, maakten eene wandeling en gingen toen op den rand van een boschje, niet ver van het dorp, op een omgevallen boomstam zitten.
-Mijnheer Sergius, begon Cascabel, ik heb u gevraagd om met mij mede te gaan dewijl ik eens vertrouwelijk met u praten wilde. Ik wenschte met u over uwe verdere plannen te spreken.
-Wat bedoelt gij daarmede, mijn vriend?
-Ik wil daarmede zeggen, over hetgeen gij voornemens zijt te beginnen wanneer wij in Rusland aangekomen zullen zijn.
-Maar wij zijn zoo ver nog niet.
-Neen, maar ik geloof mij niet te vergissen wanneer ik zeg dat wij over een dag of tien het Oeral-gebergte over zullen zijn en dat wij vervolgens nog maar eene goede week noodig hebben om te Perm te komen.
-Als er niets tusschen beide komt, antwoordde Sergius, dan zal dit wel zoo wezen.
-Iets tusschen beide komen? vroeg Cascabel. Wat zou er tusschen beide kunnen komen? Gij kunt nu zonder eenig bezwaar de grens passeeren; onze papieren zijn in orde; gij maakt deel uit van mijnen troep en geen mensch ter wereld kan denken dat er zich een graaf Narkine bij ons bevindt.
-Dat is zoo mijn vriend, want gij en uwe vrouw zijn de eenigen die mijn geheim kennen en het is getrouw door u bewaard.
-Het is bij ons beiden zoo veilig alsof wij het met ons in het graf genomen hadden, antwoordde Cascabel met veel waardigheid. Maar nu, mijnheer Sergius, hoop ik dat gij mij niet onbescheiden zult vinden wanneer ik wensch te weten wat gij voornemens zijt, na uwe aankomst te Perm aantevangen.
-Mijn eerste gang zal zijn naar het kasteel Walska teneinde mijnen vader optezoeken, antwoordde Sergius. Dat zal voor hem eene groote en onverwachte vreugde wezen, want sedert dertien maanden heb ik geen gelegenheid gehad om hem te schrijven, noch om tijding van hem te ontvangen. Hij zal niet weten wat hij er van denken moet.
-Hebt gij plan om eenigen tijd bij uwen vader op het kasteel te vertoeven?
-Dat zal van omstandigheden afhangen die ik niet vooruit kan weten. Krijgt er iemand de lucht van mijne aanwezigheid, dan zal ik wel genoodzaakt zijn mijnen vader weder alleen te laten. Toch zie ik daar tegen op, op zijnen leeftijd!
-Mijnheer Sergius, hernam Cascabel, het is niet aan mij om u raad te geven, want gij weet beter dan iemand anders wat u te doen staat. Maar ik moet u toch doen opmerken dat gij, door in Rusland te blijven, u aan een groot gevaar blootstelt. Als gij ontdekt wordt, staat uw leven op het spel.
-Dat weet ik mijn vriend, en ook ben ik overtuigd dat gij en allen die gij bij u hebt in groote moeilijkheid zoudt kunnen raken wanneer het bekend werd dat gij mijnen terugkeer op russisch grondgebied mogelijk hebt gemaakt.
-O, wat ons betreft, daar denk ik niet aan!
-Maar ik, mijn waarde Cascabel, zal nooit vergeten wat gij allen voor mij gedaan hebt.
-Jawel, jawel, mijnheer Sergius, maar wij zitten hier niet om mooie praatjes tegen elkaar te verkoopen. Ik wilde met u overleggen wat het beste voor u zal zijn nadat wij ons te Perm zullen bevinden.
-Niets eenvoudiger dan dat, antwoordde Sergius. Ik maak deel uit van uwen troep en zal dus bij u blijven. Op die manier kan ik niemands achterdocht wekken.
-Maar hoe dan met uwen vader?
-Zijn kasteel ligt slechts zes wersten buiten de stad, zoodat ik iederen avond, na afloop der voorstelling, gemakkelijk daarheen kan wandelen. Onze dienstboden zijn trouw: zij zouden liever sterven dan mij te verraden of aan gevaar bloot te stellen. Ik kan dus iederen dag eenige uren thuis doorbrengen en vóór het licht wordt weder te Perm terug zijn.
-Dat klinkt uitstekend, mijnheer Sergius, en zoo lang wij te Perm vertoeven schikt zich alles van zelf, daar twijfel ik niet aan. Maar na afloop van de kermis trek ik met de Schoone Zwerfster naar Nisjni, en vervolgens naar Frankrijk....
Dat was inderdaad het moeilijke van het geval. Wanneer de troep van Cascabel de reis voortzette, wat moest graaf Narkine dan beginnen? Zou hij te Perm blijven en zich op het kasteel Walska verbergen? Zou hij het gevaar trotseeren om in Rusland opnieuw in handen der politie te vallen? Dit waren vragen waar Cascabel een antwoord op verlangde.
Als gij ontdekt wordt, staat uw leven op het spel. (Zie blz. 140.)
-Mijn vriend, begon Sergius weder, ik heb mij reeds herhaalde malen afgevraagd wat ik beginnen zal, maar ik kan u niets anders zeggen dan dat ik het niet weet; alles zal van de omstandigheden afhangen.
-Welnu, hervatte Cascabel, laat ons eens aannemen dat gij op het kasteel Walska op den duur niet blijven kunt; dat gij ook genoodzaakt zijt Rusland te verlaten, waar uwe vrijheid en zelfs uw leven niet veilig zijn, dan stel ik de vraag, mijnheer Sergius, of gij plan hebt weder naar Amerika te trekken?
-Ik heb mijne gedachten daar nog niet over laten gaan, antwoordde graaf Narkine.
-Mijnheer Sergius, houd mij ten goede als ik u nog niet loslaat; maar waarom zoudt gij niet met ons mede trekken naar Frankrijk? Als gij bij onzen troep blijft, kunt gij veilig heel Rusland door komen tot aan de grens toe. Zou dat niet het beste wezen wat gij doen kunt? Wij zouden dan nog eene poos het genoegen hebben van u bij ons te houden, en met u, die lieve Kayette ook. Wees niet bang dat wij u haar af zullen troggelen; zij is en blijft uwe aangenomen dochter en dat is zeker beter voor haar dan dat zij de zuster wordt van Jan, van Sander en Napoleona, die niets zijn dan kunstenmakerskinderen.
-Mijn vriend, antwoordde Sergius, laat ons de toekomst nog een weinig laten rusten; wie weet of die niet al onze wenschen bevredigen zal? Van meer belang is het, thans onze reis voort te zetten. Alles wat ik u zeggen kan-maar gij moet daar nog met niemand over spreken-is dat ik, indien ik niet in Rusland mocht kunnen blijven, het liefst in Frankrijk eene toevlucht zoeken zou, in afwachting dat eene wending in de staatkundige gebeurtenissen mij den terugkeer in mijn vaderland mogelijk mocht maken. En aangezien gij uwe reis naar Frankrijk vervolgen wilt....
-Bravo! Dan gaan wij er samen heen! riep Cascabel tevreden uit.
Hij vatte Sergius bij de hand en drukte die zoo stevig alsof hij haar aan de zijne wilde vastklinken.
Hierna keerden beide naar de Schoone Zwerfster terug, waar de twee russische matrozen zich eerst den volgenden ochtend lieten zien.
Bij het aanbreken van den dag werden de rendieren weder voorgespannen en ging de wagen den weg naar het Westen op.
Gedurende de eerstvolgende dagen hadden zij andermaal veel hinder van de warmte. De eerste golvingen van het Oeral-gebergte begonnen zich reeds te vertoonen en het was voor de rendieren een zwaar werk, den wagen over dezen ongelijken grond voort te krijgen. De hitte was voor deze beesten niet uit te houden en het zou misschien beter geweest zijn ze door paarden te vervangen; maar Cascabel hechtte nu eenmaal aan zijn denkbeeld om te Perm een schitterenden intocht te houden in eenen wagen bespannen met twintig rendieren.
Den 28sten Juni, nadat zij van de Obi af zeventig mijlen had afgelegd, kwam de Schoone Zwerfster in het stadje Verniky. Daar moesten de papieren weder nagezien worden, hetgeen zonder eenige op- of aanmerking plaats had. Vervolgens ging de tocht verder, recht op het Oeral-gebergte af, waarvan de toppen van de Telpoes en de Nintchour zich in de verte tot eene hoogte van twaalf en zestien honderd meter verhieven. Zij kwamen niet snel vooruit en toch was er geen tijd meer te verliezen indien het gezelschap nog te Perm wilde aankomen op het tijdstip dat de kermis daarin vollen gang was.
Met het oog op de voorstellingen die hij voornemens was te geven, stond Cascabel er thans op dat zij allen zich geregeld weder oefenden. De goede naam aller fransche koorddansers, turners, equilibristen, clowns en kunstenmakers in het algemeen, en die der familie Cascabel in het bijzonder mocht niet op het spel gezet worden. Daarom hield hij er de hand aan, dat ieder lid van den troep elken avond, zoodra er niet verder gereisd werd, eene flinke repetitie hield van alles wat hij te vertoonen had. Ook Sergius verzuimde dit niet en werkte ijverig om een meester te worden in de kunsten met de kaart en andere goochelarijen, waar hij inderdaad aanleg voor toonde.
-Wat een kunstenmaker steekt er in u! zeide zijn leermeester, bij iedere gelegenheid dat hij iets nieuws geleerd had.
Den 3den Juli maakte de Schoone Zwerfster voor den nacht halt op eene open plek in een bosch van berke-, denne en lorkeboomen, waar de hooge toppen van het Oeral-gebergte zich boven verhieven.
Den volgenden dag zou, naar de aanwijzingen van Ortik en Kirschef, de tocht aangevangen worden door een der passen van het gebergte. Er waren dus, zoo al geen onoverkomelijke bezwaren, toch eenige vermoeiende dagreizen te voorzien, zoo lang zij het hoogste punt van den pas niet overgetrokken waren.
Dit gedeelte van de grens stond bekend als druk bezocht door smokkelaars en landloopers; het was er dus niet bijzonder veilig en er moesten bijzondere maatregelen van voorzorg tegen mogelijke onaangename ontmoetingen genomen worden.
Gedurende den avond werd er over dit een en ander beraadslaagd. Ortik verzekerde dat de weg, dien hij voorstelde te volgen, dat was over den Petchora-pas, een van de best begaanbare in het gebergte was. Hij was er bekend omdat hij er reeds eenmaal doorheen getrokken was, toen hij en Kirschef de reis gemaakt hadden van Archangel naar de IJszee, waar zij hun schip, de Seraski gingen opzoeken.
Terwijl Sergius en Ortik hierover van gedachten wisselden, werd de avond-maaltijd door Cornelia, Napoleona en Kayette gereed gemaakt. Een flink stuk hertenvleesch hing boven een vuur tusschen de boomen te roosteren terwijl er een rijsttaart op eene pan boven de gloeiende kolen stond te bakken. Een appetijtelijke geur verspreidde zich buiten deze tijdelijke kookplaats, zoodat zij er allen trek van kregen.
-Ik denk dat er van avond niemand met een leege maag naar bed zal gaan, merkte Cornelia op met den tevreden glimlach van eene goede keukenprinses.
-Ten minste, als het vleesch en de taart niet aanbranden, meende Kruidnagel natuurlijk te moeten zeggen.
-Waarom zouden zij aanbranden, meester Kruidnagel, gaf Cornelia tot bescheid, wanneer je maar niet verzuimt om het spit op zijn tijd te draaien en de braadpan niet aan haar lot overlaat?
Dien wenk nam Kruidnagel behoorlijk ter harte en hij ging terstond op zijn post om op pan en gebraad het oog te houden. Wagram en Marengo bleven in de nabijheid van het vuur en John Bull, de aap, likkebaarde reeds in het vooruitzicht van de dingen die komen zouden.
Toen alles gereed was werd de tafel gedekt, waar allen zich omheen schaarden. Cornelia en haar keukenpersoneel werden naar behooren geprezen over het maal, dat niets te wenschen overliet.
Toen het oogenblik van te gaan slapen aangebroken was, besloten de mannen, Sergius en Cascabel met de twee knapen en de beide matrozen, in de open lucht onder de boomen hun nachtkwartier opteslaan. Het was een warme nacht en buiten den wagen konden zij bovendien op alles beter het oog houden.
Cornelia, Kayette en Napoleona zouden dus alleen in den wagen den nacht doorbrengen.
De avondschemering duurt in de maand Juli, op de breedte van zesenzestig graden waar zij zich bevonden, niet kort, zoodat het over elven was eer het geheel duister was geworden. Het was een sterrenlooze nacht en het uitzicht werd door de nevels, die van het gebergte naar beneden daalden, bijna geheel weggenomen.
De mannen lagen in het gras, ieder in een deken gewikkeld en begonnen juist intedommelen, toen de twee honden plotseling teekenen van ongerustheid begonnen te geven. Met gespitste ooren en den neus in den wind, lieten zij telkens een dof gebrom hooren. Het was duidelijk dat zij in het geheel niet op hun gemak waren.
De eerste die zich oprichtte en een blik om zich heen wierp, was Jan.
Het vuur was bijna uitgedoofd. Onder de zwarte schaduw der boomen was het volkomen donker.
Terwijl hij met inspanning om zich heen zag, meende Jan een aantal blinkende punten te zien, die als vuurkolen fonkelden. De honden blaften nu uit al hunne macht.
-Er is onraad! riep Jan opspringende uit.
In een oogenblik waren al de slapers op de been.
-Wat is er gaande? vroeg Cascabel.
-Kijk eens vader! antwoordde Jan, terwijl hij op de lichte punten wees, die thans onbewegelijk in het kreupelhout schenen te staan.
-Wat is er dan?
-Dat zijn oogen van wolven!
-Waarachtig, het zijn wolven! bevestigde Ortik.
-En een heele bende ook! voegde Sergius er bij.
-Duivels! bromde Cascabel.
Het was inderdaad een "duivelsch" avontuur, want er viel niet mede te spotten. Het kon zijn dat er in den omtrek van de open plek in het bosch eenige honderden wolven bijeen waren, en als die schrokkige dieren in een grooten hoop bij elkaar zijn, zijn ze tot alles in staat.
Op dit oogenblik vertoonden Cornelia, Kayette en Napoleona zich in de deur van de Schoone Zwerfster.
-Wat is er vader! vroeg het kind.
-Niets bijzonders, antwoordde Cascabel. Het zijn maar een stuk of wat wolven, die eene avondwandeling maken. Blijf binnen en geef ons de wapens, dan zullen wij ze wegjagen.
De geweren en revolvers werden spoedig voor den dag gehaald en al de mannen wapenden zich.
-Roep de honden hier, zeide Sergius.
Wagram en Marengo werden door Jan van tusschen de boomen teruggeroepen. De honden waren bijna niet te houden van woede en opgewondenheid.
Allen schoten ongeveer te gelijk hunne vuurwapens af in de richting van de blinkende punten. Een doordringend gehuil deed zich hooren: het was duidelijk dat verscheidene van de schoten raak waren geweest.
-Er is onraad! Riep Jan. (Zie blz. 145.)
Maar de menigte was veel te talrijk. Er kwamen weer nieuwe vurige oogen voor den dag en wel een vijftigtal wolven vertoonden zich in de lichte plekken tusschen de boomen.
-Wij moeten in den wagen gaan, zeide Sergius. Zij zullen ons zeker aanvallen en hier op den open grond kunnen wij ons niet verweren.
-Maar onze rendieren? vroeg Jan.
-Die moeten wij in den steek laten. Wij kunnen niets voor hen doen.
Daarvoor was het werkelijk reeds te laat. Eenige van de trekbeesten waren door de wolven afgemaakt; de anderen hadden zich losgerukt en de vlucht in het bosch genomen.
Zoo spoedig zij konden en door de honden gevolgd, gingen zij dus allen in den wagen. De deur werd dichtgemaakt.
Het was hoog tijd dat zij wegkwamen, want bijna op hetzelfde oogenblik waren de wolven bij de Schoone Zwerfster, waar zij tegen op sprongen tot op de hoogte van de vensters.
-Wat zullen wij zonder trekdieren beginnen? kon Cornelia niet nalaten te vragen.
-Wij moeten eerst zien dat wij van die wolven afkomen, antwoordde Sergius.
-Wij zullen ze wel de baas zijn! zeide Cascabel.
-Jawel, als er maar niet al te veel zijn, meende Ortik.
-En als wij kruit en lood genoeg in voorraad hebben, voegde Kirschef er bij.
-Niet langer gepraat! Vuur! riep Sergius.
Door de half geopende vensters heen, werd het werk der vernieling met de geweren en revolvers opnieuw begonnen. Bij het licht der schoten, die aan alle kanten van den wagen tegelijk vielen, zagen zij spoedig een twintigtal wolven op den grond liggen, doodelijk getroffen of zóódanig gewond dat zij zich niet verroeren konden.
De hongerige beesten lieten zich echter niet afschrikken en het was alsof de troep niets kleiner werd. Verscheidene honderden waren er thans bij elkaar; de opene plek in het woud was vol levende gedaanten.
Er waren er die onder het rijtuig kropen en met hunne klauwen de houten vloer trachtten op te breken. Anderen sprongen op het voor-balkon en deden hun best om de deur open te duwen, die op allerlei manieren versperd moest worden. Sommigen klommen zelfs boven op den wagen en bukten zich voorover tot voor de vensters, waar zij niet van daan te krijgen waren zoo lang ze niet door eenen kogel geraakt werden.
De wolven lieten zich niet afschrikken. (Zie blz. 147.)
Napoleona schreeuwde het uit van angst. Het was duidelijk aan haar te zien hoe diep de vrees voor "den wolf" er bij kinderen in zit. Kayette, die hare bedaardheid niet verloor, deed al wat in haar vermogen was om de kleine meid gerust te stellen. Moeder Cascabel zelve was echter alles behalve op haar gemak hoe het af zou loopen.
Hield het gevecht nog lang aan, dan kon hun toestand hoogst gevaarlijk worden, want tegen zulk eene menigte wolven konden zij de Schoone Zwerfster op den duur onmogelijk verdedigen. Werd de wagen onderste boven geworpen, dan moesten allen, die er in gevlucht waren, hun leven er bij inschieten.
Het gevecht was ongeveer een half uur aan den gang, toen Kirschef waarschuwde:
-Er is geen kruit en lood meer!
Zij hadden niets meer dan een twintigtal patronen over voor al de revolvers en geweren.
-Er mag geen schot meer gedaan worden of het moet raak zijn, zeide Cascabel.
Dat baatte echter niet. Het was bijna niet mogelijk mis te schieten, zooveel wolven waren er; maar er kwamen aanhoudend andere opzetten en de vuurwapens zouden spoedig tot zwijgen gebracht worden. Wat dan te beginnen? Wachten tot de dag aanbrak? Maar het was volstrekt niet zeker dat de wolven, als het licht werd, de wijk zouden nemen.
Op dat oogenblik zwaaide Cascabel zijne revolver, die hem niet langer van dienst kon zijn, boven zijn hoofd en riep:
-Daar heb ik een plan!
-Wat voor een plan? zeide Sergius.
-Een mooi plan ook! Wij hebben niets anders te doen dan een paar van die rakkers te vangen.
-Hoe wilt ge dat aanleggen? vroeg Cornelia.
-Wij moeten voorzichtig de deur even opendoen en de eerste twee, die naar binnen pogen te dringen, bij de ooren pakken....
-Maar dat kan immers niet Cascabel?
-Wat wagen wij er mede, mijnheer Sergius? Misschien zullen ze ons een paar knauwen geven, maar ik word nog liever gebeten dan opgegeten.
-Welnu, laat het dan spoedig gebeuren, antwoordde Sergius, zonder te weten wat Cascabel eigenlijk voorhad.
Met Ortik, Kruidnagel en Kirschef vatte Cascabel post in het voorste vertrekje, terwijl Jan en Sander in het andere bleven en de honden vasthielden, en de vrouwen bij elkaar achter in den wagen stonden.
De voorwerpen waarmede de deur versperd was, werden weggenomen en Cascabel hield die even op een kier, zóó dat hij de opening terstond weer toe kon maken.
Op dit oogenblik hingen er misschien een dozijn wolven aan den wagen en vochten met elkaar om het eerst bij het trapje te komen.
Nauwelijks ging de deur even open of een van de wolven drong naar binnen, waarna Kirschef de opening terstond weder sloot. Door Ortik geholpen, maakte Cascabel zich van het dier meester en wierp het een lap zeildoek over den kop, dat hij stevig rond zijn nek vastbond.
Andermaal werd de deur opengemaakt; een tweede wolf werkte zich er door en werd even als de eerste weerloos gemaakt. Niet zonder moeite slaagden Kruidnagel, Ortik en Kirschef er in, de sterke en woedende beesten in bedwang te houden.
-Maakt ze vooral niet dood, gelastte Cascabel en houdt ze terdege vast!
Ze niet dood maken? Wat wilde hij er dan mede uitvoeren? Toch niet ze naar Perm medenemen om ze op de kermis te laten kijken?
Het duurde niet lang of de anderen kwamen er achter wat hij met de twee beesten voorhad.
Op eens werd het vertrekje door eene felle vlam verlicht en een oor verscheurend gehuil liet zich hooren. Toen werd de deur open gestooten en onmiddellijk weder gesloten, nadat de twee wolven naar buiten geduwd waren.
De uitwerking, toen de twee te midden van de anderen kwamen, was ontzettend. Uit den wagen konden zij dit duidelijk waarnemen, want de geheele omtrek werd door de vlammen verlicht.
Cascabel had de twee wolven eerst met petroleum begoten en ze toen in brand gestoken. In lichterlaaie liepen ze nu onder de anderen rond.
Het was inderdaad een verbazend denkbeeld van Cascabel, even als alles wat in de hersenen van dien vernuftigen man opkwam. De verschrikte wolven gingen voor de twee die in brand stonden op den loop. Hun gehuil was vreeselijk om aan te hooren, veel erger nog dan toen zij op den wagen kwamen aanvallen. Door hunne zeildoeksche kappen buiten staat om rondom zich te zien, deden de twee slachtoffers te vergeefs moeite om hun brandende haren uit te blusschen. Zij rolden als dol over den grond en sprongen dan weder tusschen de anderen, maar het baatte niets, zij bleven branden!
De verschrikte wolven gingen op den loop. (Zie blz. 150.)
Het einde was dat de geheele bende door een panischen schrik bevangen werd, het op een loopen zette en spoedig in het woud uit zicht raakte.
Het gehuil werd zwakker en zwakker; eindelijk was alles in den omtrek van de Schoone Zwerfster weder stil.
Voorzichtigheidshalve werd er besloten te wachten tot de dag aanbrak, vóór dat zij zich buiten den wagen van den stand van zaken gingen overtuigen. Maar zij hadden nu geen aanval van den vijand meer te duchten. De schrik zat er bij de wolven in en zij liepen wat zij loopen konden.
-Cesar! Cesar! riep Cornelia verrukt en sloot haren man in hare armen.
-Wij hebben u veel te danken, mijn vriend, zeide Sergius.
-Hoe gelukkig zijn wij daar afgekomen, vader, riepen de kinderen.
-Patroon, patroon! zeide Kruidnagel, die geen woorden vinden kon om zijne bewondering lucht te geven.
-Wel is dat nu zooveel bijzonders? vroeg Cesar dood bedaard. Ik weet niet wat u allen overkomt. Als wij niet slimmer waren dan de beesten, dan was het waarlijk de moeite niet waard een mensch te zijn!