/0/12547/coverbig.jpg?v=7e01090d83e151bbeaa64acdd720a156)
Het land der Jakoeten.
Het oorspronkelijke reisplan, zooals het vastgesteld was om van de Behringstraat naar de europeesche grens te komen, had natuurlijk eene wijziging moeten ondergaan tengevolge eerst van het afdrijven onzer karavaan en daarna van hare overwintering op Nieuw-Siberi?. Er viel thans niet meer te denken aan eene reis door de zuidelijke streken van Siberi?. Er bestond bovendien alle kans op goed weder, zoodat er ook geene aanleiding meer was om zich in de eene of andere bewoonde plaats een tijd lang op te houden. Alles wat er in den laatsten tijd gebeurd was had ten slotte tot eene even onverwachte als gunstige uitkomst geleid.
Hetgeen thans in de eerste plaats bepaald moest worden, was de richting die zij moesten volgen om langs den kortsten weg het Oeralgebergte te bereiken, dat de grens vormt tusschen Aziatisch en Europeesch Rusland. Om hierover na te denken wilde Sergius den tijd besteden die er nog verloopen moest vóór dat zij de legerplaats verlaten zouden welke zij voorloopig op het strand hadden uitgekozen.
Het was stil en helder weder. De dagen duurden, in dezen tijd der dag- en nachtevening, langer dan elf uren en werden nog verlengd door de ochtend- en de avondschemering, welke op deze breedte van zeventig graden bijzonder lang aanhouden.
De karavaan bestond nu uit tien personen, want ook Kirschef en Ortik waren er bij opgenomen. Wel voelde niemand zich bijzonder tot de beide russen aangetrokken, maar zij maakten niettemin deel uit van het reisgezelschap der Schoone Zwerfster, zij zaten mede aan tafel en sliepen zelfs in den wagen zoo lang het nog te koud was om de nachten onder den blooten hemel door te brengen.
De thermometerstand bleef gemiddeld enkele graden beneden het vriespunt, hetgeen thans weder gemakkelijk waar te nemen viel nu de vriendelijke Tchou-Tcho?k het instrument aan zijn rechtmatigen eigenaar teruggegeven had. De grond lag zoover het gezicht reikte bedekt met sneeuw, welke echter binnen korten tijd onder de stralen der Aprilzon zou gaan smelten. De sneeuwkorst was vlak en hard als de met gras begroeide bodem der steppen, en de kudde rendieren had weinig moeite om den zwaren wagen voort te trekken.
Om de beesten te voederen was de voorraad hooi, dien de inboorlingen medegegeven hadden, voldoende geweest sedert hun vertrek van Kotelnyi tot aan de Lena-baai. Van hier af zouden de rendieren zelven hun voedsel weder kunnen vinden, want zij weten het mos en de heesterbladen, waar de grond van Siberi? bijna overal mede bedekt is, zeer goed onder de sneeuw van daan op te snuffelen. Ook valt hierbij nog te vermelden dat dit trekvee zich gedurende den overtocht zeer gewillig had getoond, zoodat Kruidnagel niet de minste moeite had gehad om de beesten voort te krijgen.
Ook voor de reizigers was leeftocht genoeg voorhanden, want de voorraad ingemaakte spijzen, meel, vet, thee, buskruit en brandewijn, dien de Schoone Zwerfster had medegenomen, was nog niet uitgeput. Ook had Cornelia bovendien eene zekere hoeveelheid opgedaan van eene soort van boter, die de inboorlingen weten te bereiden, in berkenhouten doosjes, welke hun vriend Tchou-Tcho?k hun had medegegeven. Zoodra zij er gelegenheid toe vonden moesten zij echter in de eene of andere bewoonde plaats hunnen voorraad petroleum aanvullen. Voor het overige kon de jacht hen weder spoedig van versch wild voorzien en de bedrevenheid van Sergius en Jan zou, even als te voren, voor de keuken menigmaal veel waard kunnen wezen.
De twee russische matrozen stelden zich beschikbaar voor allerlei nuttige diensten. Zij verzekerden dat zij in een gedeelte van noordelijk Siberi? goed bekend waren en boden aan als gidsen de karavaan te vergezellen.
Hierover werd denzelfden dag eene algemeene beraadslaging gehouden.
-Aangezien gij reeds vroeger in dit land gereisd hebt, zeide Sergius tegen Ortik, kunt gij er ons den weg wijzen.
De kudde rendieren had weinig moeite om den zwaren wagen voort te trekken. (Zie bladz. 110.)
-Dat is wel het minste wat wij voor u doen kunnen, antwoordde Ortik, nu wij onze vrijheid aan mijnheer Cascabel te danken hebben.
-Aan mij? vroeg Cascabel. In het geheel niet. Alleen mijn buik, die van de natuur de kunst van praten gekregen heeft, zijt gij dank schuldig.
-Welke richting zoudt gij ons aanraden te volgen Ortik, vroeg Sergius weder, wanneer wij hier uit de Lena-baai opbreken?
-De kortste weg is de beste, mijnheer Sergius, als gij dat goedvindt. Deze heeft wel het nadeel dat wij de voornaamste steden van dit land, die meer zuidelijk gelegen zijn, laten liggen, maar daarentegen brengt hij ons het spoedigst naar het Oeral-gebergte. Bovendien zijn er dorpen genoeg in deze richting, waar wij het noodige aanschaffen en ook verblijf houden kunnen, indien dit gewenscht mocht wezen.
-Waartoe zou dat dienen? viel Cascabel hem in de rede. Wij hebben in geen dorpen te maken. De hoofdzaak is dat wij geen tijd verliezen en met spoed vooruitkomen. De streek waar wij doorheenkomen, is immers niet onveilig?
-In het minst niet, antwoordde Ortik.
-Bovendien zijn wij met ons allen heel wat mans en indien er bandieten mochten zijn die iets tegen de Schoone Zwerfster wilden ondernemen, kunnen zij op eene meer dan hartelijke ontvangst staat maken.
-Stel u gerust mijnheer Cascabel, gij hebt niets te vreezen, verzekerde Kirschef.
Onze lezers zullen reeds opgemerkt hebben dat die Kirschef slechts zelden een woord sprak. Hij toonde zich weinig gezellig, somber en stilzwijgend en liet zijn kameraad meest het woord voeren. Ortik was blijkbaar veel schranderder dan hij. Deze toonde in vele zaken een goed oordeel, hetgeen Sergius reeds lang had opgemerkt.
Ook de richting die Ortik thans op wilde gaan, was zeer aanbevelenswaardig. De groote steden te mijden, waar zij kans hadden militaire bezetting te ontmoeten, scheen voor graaf Narkine het meest wenschelijk, terwijl het tegelijkertijd in den geest viel van de beide zoogenaamde matrozen. Naarmate zij echter dichter bij de grens kwamen, zou het moeilijker worden de steden van eenige beteekenis te laten liggen en voor dat geval zouden zij dan ook eenige voorzorgen dienen te nemen. Zoo ver waren zij echter vooreerst nog niet en in de dorpen op de steppen liepen zij weinig of geen gevaar.
Toen zij het over de richting van hunnen tocht eens waren, moesten zij alleen nog hunnen weg bepalen door de provinci?n heen, welke zij van de Lena-rivier tot het Oeral-gebergte dwars moesten doorsnijden.
Jan haalde dus uit zijnen atlas de kaarten van noordelijk Siberi? voor den dag en Sergius nam dit terrein terdege op, waar de Siberische groote rivieren, in stede van eene reis uit het Oosten naar het Westen gemakkelijker te maken, daarentegen groote hinderpalen in hunnen weg konden leggen. Na overleg, werd er tot het volgende besloten:
1o. Het Jakoeten-land, waar slechts weinige dorpen gevonden worden, in zuidwestelijke richting doortrekken.
2o. In deze richting eerst het gebied van de Lena-rivier doorsnijden, daarna dat van de Anabara-rivier, vervolgens dat van de Khatanga, de Jenisei- en de Obi-rivier, te zamen eenen afstand van ongeveer zevenhonderdvijftig mijlen.
3o. Van het Obi-gebied naar het Oeral-gebergte trekken, zijnde honderdvijfentwintig mijlen tot aan de europeesche grens.
4o. Eindelijk van het Oeral-gebergte tot Perm, dat is weder een honderdtal mijlen, altijd naar het zuidwesten.
Te zamen dus ten naasten bij duizend mijlen.
Indien zij geen oponthoud op deze reis ondervonden, indien er geen noodzakelijkheid bestond om op de eene of andere bewoonde plaats te vertoeven, kon de geheele afstand in minder dan vier maanden tijds afgelegd worden. Daarbij werd dan gerekend op zeven of acht mijlen per dag, hetgeen van de rendieren niet te veel gevergd was en zij zouden naar deze berekening met de Schoone Zwerfster in den loop der maand Juli eerst te Perm en vervolgens te Nisjni aankomen, op het tijdstip dat de beroemde kermissen dier plaatsen in vollen gang zouden zijn.
-Gaat gij tot Perm met ons mede? vroeg Sergius aan Ortik.
-Dat denk ik niet, antwoordde deze. Zoodra wij de grens achter den rug hebben, zijn wij voornemens onzen weg naar St. Petersburg te nemen om van daar naar Riga terug te keeren.
-Dit is van later zorg, meende Cascabel. Eerst moeten wij maken dat wij over de grens komen.
Zij hadden afgesproken dat er vierentwintig uren rust gehouden zou worden, zoodra zij zich op het vasteland bevonden. Na hun voorspoedigen tocht over het ijsveld was dit oponthoud noodzakelijk. Dien dag gingen zij dus niet verder.
De Lena-rivier stort zich in de golf van dien naam, na een net van vertakkingen en armen te hebben doorloopen. De geheele lengte van deze prachtige rivier, die een aantal kleinere stroomen in haren loop opneemt, bedraagt vijftienhonderd mijlen, van haren oorsprong tot waar zij hare wateren met die der IJszee vermengt. Het gebied dat zij besproeit, wordt gerekend niet minder dan honderdvijf millioenen hectaren te bedragen.
Na eene grondige studie van de kaart gemaakt te hebben, kwam Sergius tot de slotsom dat het best zou zijn de kustlijn der baai vooreerst te volgen, teneinde niet in de vele vertakkingen van de Lena verward te raken. Wel lag het water nog toegevroren, maar het zou desniettemin een waagstuk geweest zijn, zich te midden van dit net van waterwegen te begeven, want de ijsschotsen lagen op vele plaatsen tot eene aanmerkelijke hoogte op elkaar gekruid en vormden ware ijsbergen, zeer schilderachtig om te zien, maar hoogst moeilijk om er over heen te komen.
Aan de andere zijde der baai nam de uitgestrekte steppenvlakte eenen aanvang, waar slechts hier en daar eenige heuvels zich verhieven en waar de tocht geene moeilijkheden kon opleveren.
Het was duidelijk dat Ortik en Kirschef aan het reizen in dit klimaat gewend waren. De anderen hadden dit reeds opgemerkt bij den tocht over het ijsveld van den Liakhoff-archipel naar de kust van Siberi?. De twee matrozen hadden er slag van om eene legerplaats te vinden en desnoods eene stevige hut in het ijs te maken, ook kenden zij het kunstje van de visschers langs de kust, die nat geworden kleederen droog weten te krijgen door ze onder de sneeuw te stoppen, waar al de vochtigheid uit het goed in opgezogen wordt. Een blok bevroren rivierwater wisten zij op het eerste gezicht te onderscheiden van het ijs uit zeewater gevormd. De verschillende manieren waarop de karavanen in het Noorden hare tochten door de ijs- en sneeuwwoestijn afleggen, waren hun ook goed bekend.
Dien avond, nadat de avondmaaltijd afgeloopen was, liep het gesprek over de aardrijkskundige gesteldheid van noordelijk Siberi? en bij deze gelegenheid vertelde Ortik hoe het gekomen was dat hij en Kirschef reeds vroeger in dit land gereisd hadden.
Sergius deed hun namelijk deze vraag:
-Wat was toch de oorzaak dat een paar zeelieden, zooals gij beiden, zulk eene groote reis over land moesten maken?
-Dat zal ik u zeggen, mijnheer Sergius, was het antwoord. Twee jaar geleden zijn Kirschef en ik met nog een tiental andere matrozen te Archangel geweest, waar wij op walvischvaarders wilden aanmonsteren. Daar werden wij aangezocht om naar een schip te gaan, dat in eene der mondingen van de Lena tusschen het ijs beklemd zat. Op die reis van Archangel naar de Lena-baai hebben wij het noordelijke gedeelte van Siberi? doorgereisd. Nadat wij aan boord van de Seraski-zoo heette het schip-gekomen waren, hebben wij het vlot gebracht en zijn wij er mede op de walvischvangst gegaan. Maar zooals ik u reeds vroeger verhaald heb, de Seraski is met man en muis vergaan en alleen Kirschef en ik zijn van de bemanning overgebleven. Door stormweer zijn wij toen naar de Liakhoff-eilanden afgedreven en daar hebben wij u allen ontmoet.
-Zijt gij dan nooit in Alaska geweest? vroeg Kayette, die zooals men weet russisch sprak en verstond.
-Alaska? vroeg Ortik. Is dat niet ergens in Amerika?
-Ja, antwoordde Sergius. Alaska ligt in het Noordoostelijkste gedeelte van Noord-Amerika en het is het geboorteland van Kayette. Zijt gij op uwe omzwervingen daar nooit geweest?
-Wij hebben van dat land nooit hooren spreken, zeide Ortik op den natuurlijksten toon van de wereld.
-Wij zijn ook nooit verder dan de Behringstraat geweest, voegde Kirschef er bij.
Ook nu maakte de stem van dezen op Kayette denzelfden indruk als anders, zonder dat zij zich echter wist te herinneren waar zij die vroeger gehoord kon hebben. Het kon niet anders zijn dan in een van de districten van Alaska, want zij zelve was nooit buiten haar vaderland geweest.
Na de stellige ontkentenis van Ortik en Kirschef, deed Kayette, met de bescheidenheid die aan de lieden van haren stam meestal eigen is, dan ook geen verdere vragen meer. Maar zij kon toch eene zekere verwondering niet van zich zetten, die tegenover de twee matrozen onwillekeurig een karakter van wantrouwen aannam.
Gedurende het oponthoud van een etmaal hadden de rendieren de noodige rust kunnen nemen. Hunne voorpooten waren met touwen vastgebonden, doch niet zóó nauw dat hun dit belette in den omtrek der legerplaats te zwerven en het struikgewas afteknagen of het mos, dat onder de sneeuw bedolven lag, op te snuffelen.
Den 20ste Maart ging de karavaan te acht uur des morgens op weg. Het was droog, helder weder, met eene frissche koelte uit het noord-oosten. De steppe strekte zich uit zoo ver het oog reikte, als een blank sneeuwveld dat nog hard genoeg was om er met gemak op te rijden. De twintig rendieren werden bij vieren aangespannen, op vijf rijen dus, met behulp van een goed ingericht stel leidsels, die aan den eenen kant door Ortik en aan den anderen door Kruidnagel in de hand gehouden werden.
Gedurende zes dagen werd de reis op deze manier voortgezet zonder dat er iets voorviel dat verteld verdient te worden. Sergius en Cascabel met Jan en Sander gingen meestal te voet tot dat het nachtkwartier betrokken werd, en Cornelia met Napoleona en Kayette hielden hen gezelschap zoo dikwijls de huishoudelijke werkzaamheden haar niet bezig hielden.
Iederen voormiddag legde de Schoone Zwerfster ongeveer een Koes af, dat is een russische lengtemaat, gelijk staande met twintig wersten of twee en een halve mijl. In den namiddag werd dezelfde afstand nog eens gemaakt, altijd in westelijke richting, zoodat zij elken dag ruim vijf mijlen vooruit kwamen.
Den 29sten Maart trokken zij het riviertje Olenek over, dat nog toegevroren lag en denzelfden dag kwamen Cascabel en zijne reisgenooten in het vlek Maksimova, twee en veertig mijlen zuidoostelijk van het strand der Lena-baai.
Er bestond niet het minste bezwaar tegen dat Sergius een etmaal in dit plaatsje vertoefde, dat in het noordelijkste uiteinde der steppe als verloren ligt. Er bevond zich geen gezaghebber of geen kozakken-garnizoen, die op de gedachte hadden kunnen komen om graaf Narkine met vragen lastig te vallen.
Zij waren hier midden in het land der Jakoeten en de familie Cascabel werd door de bewoners van Maksimova gastvrij ontvangen.
Het oostelijke en zuidelijke gedeelte van dit gewest is berg- en boschachtig, maar in het noorden worden niets dan effen vlakten aangetroffen, welke hier en daar met groepen boomen bezet zijn, die nu, onder den invloed van den naderenden zomer, spoedig zouden uitloopen. Er is een overvloed van wild, hetgeen veroorzaakt wordt door dat het klimaat in noordelijk Siberi?, van eene felle koude in den winter, tot eene gloeiende hitte in de zomermaanden afwisselt.
De Jakoeten-bevolking telt ongeveer honderdduizend zielen, allen belijders van den griekschen godsdienst. Het zijn godvreezende en gastvrije lieden; hunne zeden zijn zuiver en zij zijn even dankbaar voor de weldaden der Voorzienigheid als gelaten te midden der harde ontberingen die hen door het barre klimaat soms worden opgelegd.
Op de reis van den mond der Lena naar dit plaatsje hadden zij ook eenige Siberi?rs ontmoet die tot een nomadenstam behoorden. Het waren stevig gebouwde lieden, middelmatig van lengte, met platte gezichten, zwarte oogen, weligen haartooi en zonder baard of knevel. Te Maksimova zagen de inwoners er even zoo uit; het zijn vriendelijke arbeidzame, schrandere en bedaarde menschen, die zich niet gemakkelijk iets wijs laten maken.
De Jakoeten die een zwervend leven leiden, zitten bijna altijd te paard en zijn nooit ongewapend; zij zijn eigenaars van kudden die in grooten getale over de steppen rondzwerven. Die welke in huizen in de dorpen of stadjes bijeenwonen, houden zich voornamelijk bezig met de vischvangst, welke in de menigte beken en waterloopen, die zich in de groote rivier uitstorten, overvloedigen buit oplevert.
De Jakoeten hebben dus vele maatschappelijke en huiselijke deugden; alleen zijn zij hartstochtelijke tabakrookers en bovendien-wat erger is-aan het misbruik van brandewijn en andere sterke dranken veeltijds verslaafd.
-Tot zekere hoogte is dit hun echter niet kwalijk te nemen, merkte Jan op. Drie maanden van het jaar hebben zij niets dan water om te drinken en pijnboomschors om op te knabbelen.
-Wat zegt gij, hebben ze dan niet eens brood? vroeg Kruidnagel, die zich zoo iets niet kon voorstellen.
-Neen, niets dan de bast van denneboomen. Na zulk eenen tijd van ontbering is het hun bijna te vergeven dat zij zich soms te buiten gaan.
De nomadische Jakoeten wonen in yourten, dat zijn kegelvormige tenten van witte stof. De huizen der anderen zijn gewoonlijk van hout gebouwd en verschillend van vorm en inrichting naarmate van ieders smaak. Deze huizen worden zorgvuldig onderhouden en hebben steile, puntige daken, zoodat de smeltende sneeuw in April, als de zonnestralen kracht krijgen, er gemakkelijk afvalt. Het stadje Maksimova ziet er dan ook vriendelijk uit. De mannen hebben een gunstig voorkomen, openhartig, met eene oprechte uitdrukking in de oogen, gepaard met zekere fierheid. De vrouwen zien er niet onaardig uit, sommige zijn zelfs mooi, al is haar gelaat getatoueerd, zij zijn zeer ingetogen en streng van zeden; zij vertoonen zich nooit blootshoofds of zonder schoenen aan hare voeten.
Onze reizigers werden door de Jakoeten-hoofden voorkomend ontvangen. Deze mannen worden k?noes genaamd, terwijl de oudsten, of de aanzienlijksten van het dorp Starsynas geheeten worden. De gastvrije lieden betwistten elkander het voorrecht van de vreemdelingen te herbergen en te onthalen, maar Cornelia wilde niets aannemen zonder betaling. Op deze voorwaarde sloeg zij ook een goeden voorraad petroleum in, die tevens als brandstof voor het keukenfornuis gebruikt kon worden.
De Schoone Zwerfster maakte ook hier weder, evenals gewoonlijk, veel opzien, want nog nooit te voren was er een kunstenmakerswagen in dit land gezien. Een aantal Jakoeten van beiderlei geslacht kwamen het wonder aanschouwen en er gebeurde niets dat reden had kunnen geven om daar spijt van te hebben. Diefstallen worden in dit land zelden bedreven, zelfs niet ten nadeele van reizigers, maar wanneer ze voorkomen, volgt de straf in den regel op het misdrijf. Wordt de schuld van den dader bewezen, dan wordt hij in het openbaar met roeden gegeeseld en op die lichamelijke kastijding volgt nog eene zedelijke straf, want hij is voor zijn leven geschandvlekt, wordt van zijne burgerlijke rechten vervallen verklaard en krijgt nimmer den naam van een eerlijk man terug.
Den 3de April kwam onze karavaan aan den oever van de Oden, eene kleine rivier, die na eenen afstand van vijftig mijlen te hebben afgelegd, in den zeeboezem van Anabara uitloopt.
Het weder was tot dusver zeer gunstig geweest, doch er kwam nu eenige verandering; het begon spoedig zwaar te regenen en het eerste gevolg daarvan was het smelten van de sneeuw. Dat duurde een dag of acht. Gedurende dien tijd raakte de wagen herhaaldelijk in den modder vast en zonk ettelijke malen zoo diep weg, dat de toestand, als de weg over een moerassig terrein liep, niet zonder gevaar genoemd kon worden. Dit waren de voorboden van de lente, welke op deze hooge breedte eene temperatuur medebrengt van een graad of drie boven het vriespunt.
Dit eind weegs was hoogst vermoeiend. De hulp van de twee russische matrozen, wier gedienstigheid en ijver inderdaad niets te wenschen overlieten, kwam hier dikwijls goed te pas.
Den 8sten April had de Schoone Zwerfster nagenoeg veertig mijlen sedert Maksimova afgelegd en kwam zij op den rechteroever van de Anabara-rivier.
Er bestond nog mogelijkheid om over het ijs de overzijde te bereiken, maar meer benedenstrooms was de dooi reeds begonnen. De ijsblokken, die met vaart naar de monding der rivier dreven, stortten met groot geweld op en over elkander. Waren zij eene week later gekomen, dan zouden zij eene doorwaadbare plaats hebben moeten zoeken, hetgeen niet gemakkelijk ware geweest, want met het smelten der sneeuw stegen de rivieren binnen korten tijd aanmerkelijk.
De steppe begon reeds een groenachtig waas te vertoonen door het ontspruiten der jonge grasplantjes, die voor de rendieren eene ware lekkernij waren. Aan de heesters vertoonden zich knoppen; nog een dag of wat en de eerste blaadjes zouden zich aan de takken beginnen te ontplooien. Het ontwakende leven gaf aan de magere geraamten der boomen, die door de winterkoude een aanzien gekregen hadden alsof zij dood waren, een heel ander uiterlijk.
Dit eind was hoogst vermoeiend. (Zie blz. 118.)
Hier en daar stonden berke- en lorkeboomen in groepjes bij elkaar, die onder de voorjaarskoelte heen en weder wiegelden. De geheele Noordsche natuur, zoo bar en doodsch, kreeg nieuw leven onder den bezielenden adem der zon.
De streken van Siberi? welke het verst van de kust verwijderd liggen, zijn het dichtst bevolkt. Enkele malen ontmoetten onze reizigers eenen ontvanger, die van dorp tot dorp trok om de belastingen op te halen. Dan werd er eenige oogenblikken halt gemaakt ten einde met dien ambtenaar een praatje te houden; hij nam zonder plichtplegingen het hem aangeboden glas vodka aan, en vervolgens werd van weerskanten de reis hervat.
Op zekeren dag kruiste de weg, dien de Schoone Zwerfster volgde, dien van eenen troep gevangenen. Deze ongelukkigen waren bestemd naar de zoutpannen op de oostelijkste grenzen van Siberi?; een detachement kozakken begeleidde hen, en aan mishandelingen lieten deze ruwe geleiders het niet ontbreken. Natuurlijk had de aanvoerder van het geleide geen enkele aanleiding om Sergius met vragen lastig te vallen; maar Kayette, die nog niet van haar wantrouwen tegenover de russische matrozen genezen was, meende op te merken dat deze hun best deden om buiten het gezicht der Kozakken te blijven.
Den 19den April had de Schoone Zwerfster vijf en zeventig mijlen afgelegd en hield zij halt op den rechteroever der Khatanga, welke rivier zich in de golf van dien naam ontlast. Ditmaal was er geen ijsbrug te vinden, die dienst kon doen om den wagen naar den overkant te doen komen. Eenige afdrijvende ijsschotsen gaven blijk dat de dooi bijna haar werk volbracht had. Zij waren nu verplicht den stroom te doorwaden, hetgeen een heel oponthoud had kunnen veroorzaken indien Ortik er niet geweest was om eene goede plaats te wijzen. Hij vond die eene halve werst hooger op, doch de overtocht ging met vrij wat moeielijkheid gepaard, want de wagen ging tot aan de assen der wielen door het water. Aan den overkant gekomen, werd de reis terstond voortgezet, en vijf en twintig mijlen verderop sloegen de reizigers hun leger op aan den oever van het Jege-meer.
Welk eene tegenstelling leverde dit op met den eentonigen aanblik der steppe! Het was als eene oase te midden der zandwoestijn van Sahara. Men stelle zich een helderen waterspiegel voor, omringd door het altijddurende groen van pijn- en denneboomen, door verschillende heesters prijkende met hun versch loof, door mirtenbezi?n met purpere vruchten, zwarte en roodachtige aalbessenboompjes en wilde rozelaars, die ook reeds onder den zachten invloed der lente met bloemen getooid begonnen te worden.
Het was als eene oase. (Zie blz. 120.)
Ten Oosten en ten Westen strekten tamelijk uitgestrekte wouden zich uit, te midden waarvan Wagram en Marengo zonder twijfel het een of andere wild konden opjagen indien het hun vergund werd daarin een paar uren te gaan snuffelen.
Ook op het water vertoonden zich troepen ganzen, eenden en wilde zwanen, terwijl vluchten kraanvogels en ooievaars, die uit de streken van Midden-Azi? kwamen, met lange vleugelslagen de lucht doorkliefden. Onze reizigers hadden volgaarne door handgeklap hunne vreugde over dit ongewone schouwspel aan den dag gelegd.
Op voorstel van Sergius werd er besloten hier twee etmalen rust te houden. Aan het uiteinde van het meer, in het lommer van hooge dennen, werd de legerplaats gekozen en in orde gebracht.
De jagers van het gezelschap voorzagen zich nu van hunne geweren en gingen er op uit, van Wagram vergezeld, nadat zij beloofd hadden niet te ver af te dwalen. Het duurde geen kwartier of hunne schoten knalden door de lucht.
Dien tijd besloten Cascabel, Sander, Ortik en Kirschef te gebruiken om hun geluk met den hengel te beproeven. Zij hadden niets dan eenen voorraad kunst-aas, dien zij van de bewoners van Port-Clarence hadden gekocht, doch met deze gebrekkige hulpmiddelen kan een geoefend visscher, die deze groote kunst verstaat en de manier weet om in slimheid met eenen visch te wedijveren, als hij geduld genoeg heeft om te wachten tot het dier zich verwaardigt te bijten, buit genoeg opdoen.
Geduld hadden zij echter bij deze gelegenheid niet veel noodig, want de hengelsnoeren waren ternauwernood tot op de vereischte diepte gezonken of het water werd door de bijtlustige visschen in beweging gebracht. Er was zulk een overvloed dat zij in een halven dag genoeg hadden kunnen vangen om er een paar weken van te leven. Dat was juist een kolfje naar Sander's hand en toen Napoleona, zijn zusje, kwam vragen om ook den hengel eens te mogen houden, verkoos hij dit niet toetelaten, zoodat zij samen twist kregen en Cornelia tusschen beide komen moest. Deze vond echter dat er visch genoeg gevangen was, waarom zij haren man en de kinderen gelastte het vischtuig optebergen. Als moeder Cascabel het een of ander bepaald verkoos, dan dacht niemand er aan zich te verzetten.
Twee uren later kwamen ook Sergius en Jan terug, op eenigen afstand gevolgd door Wagram, wien de jacht veel te vroeg eindigde, want dolgraag had hij nog in deze wildrijke bosschen eene poos huis gehouden.
De jagers waren even gelukkig geweest als de visschers, zoodat de dagelijksche disch een tijdlang vol afwisseling en altijd smakelijk beloofde te zijn. De visschen uit het meer Jege lieten zich best gebruiken, maar het wild, dat in deze noordelijke streken van Siberi? bijzonder uitmunt, spande toch de kroon.
De fijnste soorten die de jagers onder het lood gekregen hadden, waren eenige troepjes "karallys", die in vluchten bij elkaar vliegen, alsmede een koppel of wat "dikouta's" een dom soort van vogels, kleiner dan korhoenders, maar bijzonder smakelijk van vleesch.
Ieder kan zich voorstellen welk een feestmaal er dien dag werd aangericht. De tafel was onder de boomen gedekt en niemand der aanzittenden voelde er iets van dat het voor een festijn in de open lucht wel wat koud was. Cornelia had zichzelve overtroffen in het bakken van de visch en het braden van het gevogelte. In het vorige dorp was de voorraad meel aangevuld en hadden zij opnieuw Jakoeten-boter aangeschaft, zoodat al het noodige aanwezig was voor het bakken van eene goudgele taart, met knappende korst, die op het dessert te voorschijn kwam. Eenige teugen brandewijn spoelden deze traktatie door, waartoe de winkels te Maksimova het noodige geleverd hadden, en het einde van dezen vreugdevollen dag liet niets te wenschen over.
Het scheen waarlijk alsof de tijd der beproevingen voorbij was en alsof de familie Cascabel hare avontuurlijke reis voordeelig en voorspoedig ten einde zou brengen.
Ook den volgenden dag werd er rust gehouden en de rendieren maakten daar gebruik van om op hunne manier zich te goed te doen.
Den 21sten April ging de Schoone Zwerfster des ochtends te zes uur op reis. Vier dagen daarna bereikte zij de westelijke grens van het land der Jakoeten.