/0/17524/coverbig.jpg?v=20210813190206)
Hodjaguend verlatende, volgden wij de oevers van de Sir, ter wederzijde omzoomd door uitgestrekte rietbosschen, de geliefkoosde verblijfplaatsen van fazanten en wilde ganzen. Het land is vrijgoed bebouwd: fraaie graanvelden, weelderig groene weilanden, en akkers met wilde slaapbollen beplant, trekken overal de blikken tot zich.
Weldra ontdekken wij zeer duidelijk de hooge oevers van de Angrene, eene kleine rivier, die zich hier in de Sir-Darja uitstort. Evenals alle andere rivieren in dit gedeelte van Centraal-Azi?, is ook de Angrene, in den zomer en in het algemeen wanneer het niet of bijna niet regent, verdwenen: in die mate zelfs, dat, zooals het spreekwoord zegt, bij het begin van den herfst de kippen droogvoets door de rivier kunnen gaan. Maar in het voorjaar, als het hevig en lang achtereen regent, als de sneeuw op de bergen smelt, dan verandert het tooneel: de rivieren zwellen dan zoo, dat het dikwijls onmogelijk en altijd gevaarlijk is, ze over te steken. Nu moesten wij juist den volgenden dag de hoog opgezette Angrene overvaren.
Op de aanwijzing van onzen gids Bakisj verlieten wij den oever der rivier, en sloegen links af, bijkans onbegaanbare en onkenbare paden door het kreupelhout en de biezen volgende, en door onze verschijning gansche zwermen van eenden opjagende. De biezen werden eindelijk zoo hoog, dat zij tot boven den buik onzer paarden reikten; wij trokken maar altijd door deze wildernis voort; het werd donker, en ik bemerkte aan alles, dat onze gids zelf den weg niet meer wist. Bakisj begon te zingen, hield weder op, en zag rondom zich, voor zoover dat in de duisternis mogelijk was; hij moest nu eindelijk zelf erkennen dat wij verdwaald waren. Eensklaps kwamen wij aan eene kleine rivier, die echter niet de Angrene was. Ondanks de duisternis, stuurden wij onze paarden in het water, om eene waadbare plek te vinden: maar zij werden weldra door het water opgetild en moesten gaan zwemmen; wij vonden geen voorde. Het was onmogelijk de rivier over te steken; wij besloten dus den oever te volgen; maar eensklaps stuitten wij op een nieuwen hinderpaal: een gracht, zoo diep, dat ik huiverde bij de gedachte, in den donkeren nacht in dezen afgrond te moeten afdalen. Er schoot echter niets anders over. Onze paarden waren bang; sommigen gleden en struikelden; maar toch bereikten wij zonder ongeval de overzijde.
Wij sukkelden nu nog een poosje in de duisternis voort, toen wij gelukkig in de verte een licht zagen schemeren. Dit licht kwam uit de eenzame tent van een Kirghise, die ons den weg wees, welken wij te volgen hadden om een groot dorp aan den oever der Angrene te bereiken. Daar aangekomen, vonden wij onze reisgenooten, die van ons af waren geraakt, en nu reeds ons avondmaal hadden gereed gemaakt. Dit dorp was eene kolonie van Tamintzis, een volksstam, die zich voornamelijk in de omstreken van Tasjkend, Tsjinaze en Khodsjend heeft nedergezet, en zich op den landbouw toelegt. Onze komst bracht het gansche dorp in opschudding, en, evenals overal, zagen wij ons ook hier door een drom van nieuwsgierigen omringd. De verbazing kende geen grenzen toen mijne valiezen werden opengemaakt, en daaruit allerlei voorwerpen van dagelijksch gebruik te voorschijn kwamen, maar die deze eenvoudige lieden nimmer gezien hadden. Zij vroegen naar alles; kreten, uitroepen van bewondering, wonderlijke gebaren en sprongen-dit alles scheen nog maar half toereikende om hunne innige verbazing uit te drukken.
De zoolang gezochte Angrene vloeit vlak langs het dorp. Den volgenden morgen zullen wij haar in eene sala oversteken. Een sala is een klein vlot van biezen vervaardigd.-"Wees niet bang," zeide men mij telkens; "onze sala is in goeden staat, en wij zullen u levend aan den anderen oever brengen."
Toen ik, den anderen morgen, die zoo hoog geprezen sala zag, liep mij eene rilling door de leden: het ding bestond uit eenige bossen riet, zoo slecht mogelijk saamgebonden. Ik liet nog eenige stevige halmen en rottingen aanbrengen; men bevestigde de sala met alle touwen, die ik beschikbaar kon stellen; eindelijk werd het meer dan broze vaartuig zooveel mogelijk vergroot, verzwaard en sterker gemaakt. De stroom was zeer sterk, de overtocht bepaald gevaarlijk; het gansche dorp was uitgeloopen, om te zien hoe het met den Ourousse en zijn gevolg zou gaan.
Eerst gingen twee Kirghisen, ieder met een paard, in den stroom; de paarden konden zich niet staande houden en werden met duizelingwekkende snelheid door den stroom medegevoerd; maar de Kirghisen, alleen met een korten broek gekleed, konden goed zwemmen en behielden hunne tegenwoordigheid van geest. Met de eene hand de manen, met de andere den teugel vasthoudende, stuurden zij hunne verschrikte rossen, met veel behendigheid, naar den linkeroever van de Angrene, en bereikten den vasten wal op ongeveer zestig el beneden het punt van uitgang. De proef was dus geleverd: de paarden konden de rivier oversteken. Nauwelijks hadden zij den oever bereikt, of de paarden, nog bevende van angst, moesten andermaal te water gaan; zij snoven, hinnikten, sidderden over al hun leden, en wierpen angstige blikken op de rivier; maar men liet hun geen tijd om tot zichzelven te komen; zij werden met den staart aan het vlot vastgebonden, en nu ging het voorwaarts! Twee mannen zwommen voor de paarden, vijf anderen rondom het vlot; de beesten zwoegden en snoven te midden van den stroom; de toeschouwers op den oever hielden den adem in. Ik volgde met angstige blikken mijne bagage, aan het broze vaartuig toevertrouwd. De sala vloog over het water, door den geweldigen stroom medegesleept; zij naderde den anderen oever, en de personen, die er op waren, klampten zich gelukkig aan dien oever vast, toen ik vreesde dat alles reddeloos verloren was. Het vlot keerde ledig terug; en nu werd ik, met het overige van mijn bagage, met behulp van minder vermoeide paarden, naar den overkant gebracht. De arme Kirghisen waren half dood van koude; zij verlangden naar wat brandewijn: het hinderde mij, dat ik hun slechts thee kon aanbieden.
Wij vervolgden nu onzen weg naar Boeka, dat wij vóór den nacht hoopten te bereiken. Het land is vlak en tamelijk wel bebouwd: aan den horizon verheffen zich eenige heuvelen, waarvan de hoogste den naam van Hanka draagt. Deze heuvel had een indrukwekkend voorkomen; ik wilde hem bezoeken. Rondom den heuvel lagen een aantal lagere hoogten verspreid, met gras begroeid, en zonder eenig spoor van gebouwen, behalve de eenzame graftombe van een aouli?h (heilige), die op een dezer hoogten verrees en van verre de aandacht tot zich trok door een veelkleurigen lap, aan een langen stok bevestigd. Ik vermoed, dat hier eenmaal eene groote stad heeft gestaan, waarvan de citadel ongetwijfeld den hoogsten heuvel bekroonde; de top van dien heuvel vertoont nog een eigenaardigen vorm: hij is bijna vierkant en heeft steile, regelmatig afloopende randen. Ik vond niets dan eenige scherven en gebakken steenen.
Het begon reeds donker te worden, toen wij Boeka bereikten; wij gaan eenige smerige en nauwe straten door, tot wij voor een kleinen winkel komen, waar nog licht brandt. Daar de zoon van den aksacale ons had gezegd, dat zijn vader voor eenige dagen afwezig was, begaven wij ons naar de woning van den bi?, voor wien ik een brief van aanbeveling had. Deze bi?, letterlijk notabelen, vindt men in alle Kirghisen-dorpen; zij zijn belast met de handhaving der openbare orde en zijn tevens zooveel als vrederechters. Deze bi?, een man van rijpen leeftijd, had een zeer eerwaardig voorkomen; hij was langen tijd aksacale van Boeka geweest, en was nu tot de waardigheid van bi? opgeklommen.
Boeka is een aanzienlijk dorp, waarvan de aarden woningen tegen de helling van een vrij steilen berg zijn gebouwd. De inwoners zijn Kirghisen, die in voorkomen en levenswijze veel overeenkomst met de Sarthen hebben. Rondom het dorp strekken zich, tot op wijden afstand, rijstvelden uit, door kanalen doorsneden, en op dat oogenblik geheel onder water staande, zooals in de lente steeds het geval is. De landlieden, tot aan den gordel in het water staande, arbeiden daarom niet minder ijverig. De velden zijn in vierkante vakken verdeeld, die door kleine aarden wallen van elkander worden gescheiden. Elk dezer vakken staat, door eene kleine opening in den dijk, met een kanaal in gemeenschap. Is de bodem genoeg van water doortrokken, dan wordt dit gat weder met een paar kluiten aarde dichtgestopt. De kanalen, die hun water uit de Angrene ontvangen, zijn zeer vischrijk.
Op marktdag is het te Boeka zeer druk en levendig. De markt is aan alle kanten omringd door kleine winkels of kramen, die gedurende zes dagen gesloten zijn, maar des Maandags worden geopend. Dan stroomen de koopers en nog meer de bezoekers van alle zijden samen, om elkander te ontmoeten, de nieuwtjes te vernemen, hunne bekenden te spreken en ook zaken te doen. Zulk een marktdag levert inderdaad een zeer aardig en schilderachtig tooneel op, dat vooral voor een vreemdeling zeerveel aantrekkelijks heeft; ge vindt hier allerlei zaken bij elkander, die ge niet verwachten zoudt. Buiten den bazar of de eigenlijke markt, wordt de veemarkt gehouden, waar paarden, schapen, runderen, kameelen enz. worden verkocht. Deze markt is vooral merkwaardig, omdat hier koopers en verkoopers, mannen en vrouwen, allen zonder uitzondering te paard zitten.
Te Boeka vernam ik eene geheel onverwachte en gewichtige tijding: men zeide mij, dat de Emir van Bokhara te Samarkand was, en zich gereed maakte om tegen Rusland te oorlogen. Ik geloofde er niets van, en liet mij daarom bewegen om nog eenigen tijd te Boeka te blijven, en bij mijn vriend den aksacale, die van zijne reis was teruggekeerd, mijn intrek te nemen. Ik moest mij daar vergenoegen met een ellendig krot, bestaande uit twee armzalige kamers, waar de regen door het dak stroomde, en waar het wemelde van vleermuizen, duiven, zwaluwen en musschen. Mijn ongeloof werd weldra beschaamd. Toen ik eenigen tijd te Boeka vertoefd had, ontving ik een brief, waarin mij werd medegedeeld dat een veldtocht der Russen naar Bokhara op handen was. De oorlog alzoo, en wel in mijne onmiddellijke nabijheid, in het hart van Centraal-Azi?! Ik kon aan de verzoeking om mede van den strijd getuige te zijn, geen weerstand bieden, en haastig verliet ik het dorp, waar ik mij voorgesteld had veel langer te zullen blijven. Na de gewone afscheidsgroeten, gaf ik mijn gastheer de gebruikelijke geschenken van spiegeltjes en andere soortgelijke voorwerpen. Het gerucht van den aanstaanden oorlog was reeds onder het volk doorgedrongen; en toen ik mijne woning te Boeka verliet, bespeurde ik duidelijk aan de houding en de gelaatstrekken der inwoners, dat zij mij als vijand beschouwden, en dat de ingewortelde haat jegens den christen en den overwinnaar weder, in al zijne kracht, bij hen wakker was geworden.